ECLI:NL:RBAMS:2019:1079

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
13/993682-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een bedrijf voor het zonder vergunning exporteren van goederen naar Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat ervan werd verdacht tweemaal industriële afsluitringen naar Iran te hebben gestuurd zonder de vereiste vergunning. De rechtbank heeft het bedrijf vrijgesproken van de tenlastelegging. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 februari 2019, waar de officier van justitie, mr. P.J. Borst, zijn vordering heeft gepresenteerd, en de verdediging werd gevoerd door mr. J.P.A. van Schaik.

De tenlastelegging betrof het zonder vergunning verkopen, leveren, overdragen of exporteren van goederen naar Iran. Het ging om twee specifieke zendingen: vijf gaskets/O-ringen van Viton® op 16 december 2016 en acht wedges van PTFE op 10 juni 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de goederen niet zijn verkocht, geleverd of overgedragen op de tenlastegelegde data. De zending van 16 december 2016 werd stopgezet door de douane en teruggestuurd naar het bedrijf, terwijl de zending van 10 juni 2016 pas op 30 juni 2016 het douanegebied verliet.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er op het moment van aangifte voor uitvoer nog geen sprake was van voltooide export, omdat de goederen zich nog onder douanetoezicht bevonden. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie, die verwees naar eerdere uitspraken, verworpen en vastgesteld dat de zendingen niet aan de voorwaarden voor export voldeden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het tenlastegelegde niet bewezen verklaard en het bedrijf vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993682-18 (Promis)
Datum uitspraak: 20 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [vestigingsadres] , [vestigingsplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.J. Borst, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er - kort gezegd - van beschuldigd dat zij tweemaal in strijd met de toepasselijke regelgeving zonder vergunning goederen naar Iran of aan een Iraanse partij heeft verkocht, geleverd, overgedragen of geëxporteerd. Het gaat om (zaak 1) 5 gaskets/O-ringen van Viton® op of omstreeks 16 december 2016 en (zaak2) 8 wegdes van PTFE op of omstreeks 10 juni 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

De rechtbank vindt het tenlastegelegde, voor zowel zaak 1 als zaak 2, niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Verdachte is leverancier van pompen en pomponderdelen. [naam bestuurder] (hierna: [naam bestuurder] ) was indirect bestuurder en enig aandeelhouder van verdachte en verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de onderneming.
Zaak 2
Op 10 juni 2016 is de zending met nummer [nummer] , die onder andere bestond uit 8 wedges (PFTE), bestemd voor een eindgebruiker in Iran, door de douane gestopt en zijn aanvullende vragen gesteld over de zending aan [naam bestuurder] . Voor die zending was op 3 maart 2016 een vergunning aangevraagd, waarop op 10 juni 2016 nog niet was beslist. Verdachte beschikte op dat moment dus niet over de benodigde vergunning. De douane heeft de zending op 30 juni 2016 vrijgegeven, waarna de zending is uitgevoerd.
Zaak 1
Op 16 december 2016 heeft de douane de zending met nummer [nummer] , met onder andere een zakje met vijf gaskets/ O-ringen (gemaakt van Viton®) stopgezet vanwege een mogelijke overtreding van de sanctiewetgeving op Iran. De verzender was verdachte en de geadresseerde [geadresseerde] te Iran. Voor deze zending was een vergunning vereist, maar niet verleend. Na onderzoek is de zending terug gestuurd naar verdachte.
Zijn de goederen verkocht, geleverd, overgedragen of geëxporteerd op/omstreeks de tenlastegelegde dag?
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. De verkoopovereenkomst van de vijf Viton® ringen was perfect op het moment dat verdachte de bestelling van [geadresseerde] heeft aanvaard. Dat was ruim voor de stopzetting op 16 december 2016. Ook de verkoop van de 8 wedges van zaak 2 was ruim voor de controle door de douane op 10 juni 2016 plaatsvond voltooid. Voor zaak 2 geldt dat uit het dossier niet blijkt wanneer de zending is geleverd of is overgedragen. Dit zal in elk geval niet voor de vrijgave door de douane op 30 juni 2016 zijn geweest. De levering/overdracht heeft dus niet op of omstreeks de tenlastegelegde dag plaatsgevonden. Voor zaak 1 geldt dat de zending in het geheel niet is geleverd of overgedragen aan de geadresseerde omdat de zending terug is gestuurd aan verdachte.
De rechtbank dient zich vervolgens de vraag te stellen of de zendingen op de tenlastegelegde data zijn geëxporteerd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op grond van de artikelen 158 en 172, tweede lid van het Douanewetboek van de Unie [1] (hierna: DWU) sprake is van voltooide export. Zij heeft ook verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:3298 en 3300).
In zaak 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op het moment dat de uitvoeraangifte is aanvaard, wat in die zaak op 16 december 2016 was, de export is voltooid. In zaak 2 heeft de officier van justitie er op gewezen dat die zending 10 juni 2016 door de douane is gestopt.
Artikel 158, derde lid, DWU bepaalt voor zover van belang:
Uniegoederen die zijn aangegeven voor uitvoer [..] bevinden zich onder douanetoezicht vanaf de aanvaarding van de in lid 1 bedoelde aangifte totdat zij het douanegebied van de Unie verlaten […].
Artikel 172 DWU bepaalt:
1. Douaneaangiften die aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voor zover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht.
2. De datum van aanvaarding van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten is, tenzij anderszins is bepaald, de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven en voor alle andere invoer- of uitvoerformaliteiten.
Artikel 269 DWU lid 1 bepaalt:
1. Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, worden onder de regeling uitvoer geplaatst.
Het Handboek Douane vermeldt in § 2.3:
‘Verlaten van het douanegebied van de Unie’ houdt in dat grens van het douanegebied van de Unie wordt overschreden.
Deze bepalingen in onderling verband duiden erop dat met de aangifte de goederen weliswaar onder toezicht van de douane vallen maar dat voor de uitvoer nodig is dat de goederen feitelijk de grens van het douanegebied overschrijden. Dat wordt ook onderstreept door artikel 5:1 van de Algemene douanewet waarin kort gezegd is opgenomen dat goederen die zich in schepen of luchtvaartuigen bevinden die op het punt van vertrek staan worden aangemerkt als goederen die
“het douanegebied van de Unie zullen uitgaan”.Dat betekent dat die goederen dus nog niet worden aangemerkt als goederen die het douanegebied al hebben verlaten. De door de officier van justitie aangehaalde rechtspraak maakt dat niet anders. Die rechtspraak heeft geen betrekking op uitvoer, maar betreft de doorvoer van strategische goederen. Het Besluit strategische goederen bevat in artikel 3 een eigen definitie van doorvoer, waardoor ook goederen die de grens nog niet hebben overschreden onder het begrip doorvoer worden gebracht. Een dergelijke verruimende definitie van het begrip export of uitvoer ontbreekt in DWU, de Algemene Douanewet, de EU-Verordening 267/2012 en de Sanctieregeling Iran 2012.
Naar het oordeel van de rechtbank is er op het moment van aangifte voor uitvoer daarom nog geen sprake van voltooide export. In zaak 1 bevond de zending zich op 16 december 2016 nog onder het toezicht van de douane en binnen het douanegebied van de Unie. De zending is namelijk stopgezet en niet naar Iran, en dus buiten het douanegebied van de Unie, vervoerd. In zaak 2 had de zending weliswaar het douanegebied van de Unie verlaten, maar dit is pas gebeurd op 30 juni 2016 en niet op of omstreeks 10 juni 2016. Om die reden kan de rechtbank ook voor de export van die goederen niet tot een bewezenverklaring komen.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2019.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie