ECLI:NL:RBDHA:2023:21351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL22.26521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met psychische problemen en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die lijdt aan ernstige psychische problemen, heeft op 6 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 2 december 2022 afgewezen, waarbij verweerder zich baseerde op eerdere verklaringen van eiser in de Italiaanse asielprocedure. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor het oordeel dat de zorgvuldigheid of samenwerkingsverplichting van verweerder vereiste dat het volledige asieldossier van de Italiaanse autoriteiten moest worden opgevraagd. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat er twijfel bestaat aan de verslaglegging van zijn asielrelaas in Italië.

De rechtbank concludeert dat de psychische toestand van eiser, hoewel zorgwekkend, niet voldoende is om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Nigeria het risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om een deskundige aan te stellen voor nader onderzoek naar zijn psychische toestand af, omdat er al voldoende informatie beschikbaar is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een verblijfsvergunning rechtvaardigen op grond van artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26521

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 6 maart 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 2 december 2022 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2023. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.3.
Bij brief van 24 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen verzocht te reageren op de betekenis van het arrest X. tegen IPAT van het Hof van Justitie voor de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie). [1] Eiser heeft op 14 augustus 2023 en verweerder op 21 augustus 2023 gereageerd.
1.4.
Bij brief van 6 oktober 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep naar de meervoudige kamer doorverwezen.
1.5.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

Voorgeschiedenis
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1984. Hij heeft Nigeria op 23 maart 2017 verlaten en heeft een asielaanvraag ingediend in Italië, die is afgewezen. Op 6 maart 2019 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Tijdens het aanmeldgehoor heeft hij verklaard dat hij in Italië slachtoffer is geweest van mensenhandel en daar werd gedwongen om zonder betaling te werken in de landbouw.
2.1
Verweerder heeft de asielaanvraag bij besluit van 11 juni 2019 niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep van eiser tegen dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond op 27 september 2019 [2] ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Lopende het hoger beroep heeft verweerder het besluit van 11 juni 2019 ingetrokken en eiser opgenomen in de nationale procedure, waarna het hoger beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [3]
2.2
Daarnaast heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk in het kader van de regeling slachtofferschap mensenhandel. Verweerder heeft de aanvraag op 24 oktober 2019 afgewezen en het bezwaar op 15 januari 2020 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle op 22 maart 2021 ongegrond verklaard. [4]
2.3
MediFirst heeft geconstateerd dat eiser vanwege zijn ziektebeeld niet in staat is gehoord te worden over zijn asielrelaas. Uit brieven van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht van 3 november 2021 en 27 februari 2023 komt het volgende ziektebeeld naar voren. Eiser heeft ernstige geheugenproblemen en is niet navolgbaar in wat hij verklaart. Hij is gediagnosticeerd met een schizofreniforme stoornis en een posttraumatische stressstoornis. De klachten zijn mogelijk spiritueel of cultureel bepaald en uiten zich in het horen van stemmen, die eiser opdrachten geven en hem bedreigen met de dood. Een van deze stemmen is de stem van zijn overleden grootvader. Ook uiten de klachten zich in het zien van geesten, goede en kwade, en het spreken met overledenen. Als medicatie slikt eiser olanzapine en fluoxitine.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat, nu eiser niet kan worden gehoord, er naar alternatieve manieren is gezocht om onderzoek te doen naar eisers asielrelaas. De gemachtigde van eiser heeft met eiser gesproken en het verklaarde op schrift gesteld. Deze verklaringen zijn voorgelegd aan een landenspecialist. Daarnaast is er informatie opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten. Tot slot is er gekeken naar de verklaringen van eiser die zijn afgelegd in het aanmeldgehoor Dublin. Uit de beschikbare informatie heeft verweerder de volgende relevante elementen afgeleid:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen vanwege visioenen en met geheim genootschap; en
3. problemen (in Italië) met geheim genootschap.
De identiteit van eiser acht verweerder geloofwaardig, maar het verdere relaas van eiser niet. Dat motiveert verweerder als volgt. De asielmotieven die eiser in de Italiaanse procedure heeft aangevoerd komen niet overeen met wat hij verklaard heeft in het aanmeldgehoor. In de Italiaanse procedure heeft eiser verklaard dat hij een conflict heeft gehad met een familielid van zijn vrouw die heeft geprobeerd zijn dochter te besnijden. Ook werd hij bedreigd door een gevaarlijke cult. In beroep heeft eiser in Italië verklaard over zijn weigering als christen om zich aan te sluiten bij een gevaarlijke organisatie die 'Militants' werd genoemd. Dit wijkt af van eisers latere verklaringen tijdens het aanmeldgehoor Dublin, waar eiser verklaart dat hij pas in Italië problemen kreeg met een geheim genootschap. De verklaringen van eiser vinden ook geen steun in landeninformatie: het geheime genootschap zou, op basis van de verklaringen van eiser, de cult genaamd ‘Maphite’ kunnen zijn, maar dit is een universiteitscult en eiser heeft geen opleiding. Verweerder concludeert op basis van alle voorhanden informatie dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade. Verweerder volgt de stelling van eiser dat ook de psychische situatie van eiser een relevant element is dat getoetst moet worden onder zwaarwegendheid, maar stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychische problemen tot gevolg hebben dat hij in Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] . Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.1.
Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag aan eiser tijdelijk uitstel van vertrek verleend voor de duur van 6 maanden. Op 16 maart 2023 heeft verweerder eisers aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen [6] . Op het verzoek om een voorlopige voorziening is nog niet beslist.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
Was het onderzoek zorgvuldig?
5. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar zijn asielrelaas. Het Italiaanse asieldossier waar verweerder zich op baseert is onvolledig, nu dit slechts een korte samenvatting bevat van eisers asielrelaas. Ook bevat het onjuistheden, zoals dat eiser een vrouw en dochter zou hebben. Eiser meent dat hij geen gezin heeft. Zonder het volledige dossier is niet te controleren of de verklaringen daadwerkelijk door eiser zijn afgelegd, of dat er bijvoorbeeld dossiers verwisseld zijn. Uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt evenmin of er een medisch onderzoek naar eiser heeft plaatsgevonden en of eiser bij de gehoren werd bijgestaan door een tolk. Verweerder had daarom het volledige dossier moeten opvragen bij de Italiaanse autoriteiten.
5.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De onderzoeksplicht van verweerder vloeit in asielprocedures voort uit het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgelegde zorgvuldigheidsbeginsel en de in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [7] neergelegde samenwerkingsverplichting. Omdat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag in Nederland in een zodanige toestand verkeerde dat hij niet in staat was om een coherent asielrelaas naar voren te brengen, heeft verweerder eiser niet alleen in staat gesteld om zijn asielmotieven met behulp van zijn gemachtigde op schrift te stellen, maar heeft verweerder daarnaast, met gebruikmaking van de hem op grond van artikel 34, derde lid, van de Dublinverordening [8] toekomende bevoegdheid, de Italiaanse immigratiedienst verzocht om informatie over eisers eerdere asielprocedure in Italië. De Italiaanse immigratiedienst heeft deze informatie bij brief van 25 oktober 2022 verstrekt. In die brief zijn in het kort de redenen vermeld die eiser ter staving van zijn asielverzoek in Italië naar voren heeft gebracht. Dat is een wijze van opgave door de Italiaanse autoriteiten die in overeenstemming is met de bewoordingen van het bepaalde in artikel 34, derde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de zorgvuldigheid of de samenwerkingsverplichting zo ver strekt dat verweerder daarna of daarnaast ook het volledige asieldossier van de Italiaanse immigratiedienst had moeten opvragen. Daarbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat de bevoegdheid van lidstaten om over en weer elkaars gehele asieldossiers op te vragen niet beschreven is in de Dublinverordening. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat niet gebleken is dat eiser, met behulp van zijn gemachtigde, niet zelf de mogelijkheid heeft gehad zijn volledige in Italië aanwezige asieldossier op te vragen. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat eiser al in Italië last had van het psychische ziektebeeld dat hem bij zijn asielprocedure in Nederland heeft verhinderd coherente verklaringen af te leggen.
5.2
Eisers stelling dat niet is uitgesloten dat de Italiaanse autoriteiten dossiers hebben verwisseld of zelfs iemand anders dan eiser hebben gehoord op het asielverzoek leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder uitgaan van de juistheid van onderzoeksresultaten die in het kader van de Dublinverordening zijn opgevraagd bij een andere lidstaat. [9] Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat er twijfel bestaat aan de juistheid van de verslaglegging van zijn asielrelaas in Italië of dat er sprake is van persoonsverwisseling. De enkele stelling dat eiser geen vrouw en kind meent te hebben is daarvoor onvoldoende, mede gelet op het feit dat bekend is dat eiser ernstige geheugenproblemen heeft.
5.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Dient de rechtbank (verweerder op te dragen om) een deskundige aan te stellen voor nader onderzoek?
6. Eiser voert aan dat de verplichting voor de rechtbank om in asielzaken een volle en ex-nunc toets te verrichten in het geval van eiser met zich brengt dat een gerechtelijk- geneeskundig onderzoek wordt verricht alvorens op het beroep van eiser wordt beslist. De rechtbank kan daartoe, aldus eiser, of zelf een deskundige benoemen of het bestreden besluit vernietigen en verweerder daarbij opdragen een deskundige in te schakelen alvorens opnieuw op eisers aanvraag te beslissen. De verplichting tot het raadplegen van een gerechtelijk-geneeskundig deskundige vloeit volgens eiser voort uit het arrest X. tegen IPAT van het Hof van Justitie. Eisers gemachtigde voert aan dat een nader geneeskundig onderzoek naar eisers psychische klachten van belang is om een volledig beeld te krijgen van het ziektebeeld van eiser en de gevolgen daarvan bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Gebleken is dat eiser psychotisch is en dat hij meent dat hij geesten kan zien en met doden kan spreken. Uit gesprekken tussen eiser en zijn gemachtigde is naar voren gekomen dat eiser soms visioenen heeft en dan een ‘potentieel slachtoffer’ waarschuwt voor dingen die kunnen gebeuren, bijvoorbeeld overlijden. In de Nigeriaanse cultuur, waar bijgeloof onderdeel is van het dagelijks leven, kan dit voor problemen zorgen. Deze specifieke aspecten komen niet naar voren uit de diagnose die door CTP Veldzicht is opgesteld, maar zijn wel relevant. Voor zover eiser niet op zijn woord wordt geloofd, dient dat psychiatrische ziektebeeld te worden vastgesteld door een gerechtelijk-geneeskundig deskundige, om een volledige beoordeling te kunnen maken van de risico’s die dat ziektebeeld met zich brengt. Ter zitting heeft eisers gemachtigde in aanvulling daarop betoogd dat, voor zover uitgegaan wordt van het hiervoor geschetste ziektebeeld, er een cultureel antropoloog of landenexpert dient te worden aangesteld om te onderzoeken welke risico’s eisers ziektebeeld in de Nigeriaanse maatschappij met zich meebrengt. Ter staving van zijn verzoek aan de rechtbank om een deskundige te benoemen doet eiser ook een beroep op het arrest Korošec [10] en wijst hij op de in artikel 8:47 van de Awb bepaalde bevoegdheid van de rechtbank om een deskundige te benoemen.
6.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn voormelde standpunten en licht dat oordeel als volgt toe.
Het is juist dat de rechtbank de rechtmatigheid van dit besluit vol en ex-nunc moet toetsen. Die verplichting brengt, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet met zich dat er een noodzaak of verplichting bestaat om alvorens op eisers beroep te beslissen een deskundige in te schakelen om een nader onderzoek in te stellen naar eisers ziektebeeld of de mogelijke gevolgen die dat ziektebeeld voor eiser kan hebben bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Ook vindt de rechtbank niet dat er aanleiding is verweerder op te dragen om, in het kader van de samenwerkingsverplichting, alsnog zo een deskundigen-onderzoek te laten verrichten. Daarbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat over het ziektebeeld van eiser al het nodige bekend is vanuit de in rechtsoverweging 2.3 vermelde brieven van Veldzicht. Daarbij acht de rechtbank verder van belang dat hij er niet van overtuigd is dat een nader onderzoek naar het ziektebeeld van eiser nog wezenlijk kan bijdragen aan de beoordeling van de vraag die in de asielzaak van eiser vooral voorligt, namelijk of eiser ten gevolge van zijn ziektebeeld bij terugkeer naar zijn land van herkomst het risico loopt slachtoffer te worden van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Ook als van het door eiser zelf geschetste ziektebeeld moet worden uitgegaan, en gevolgd wordt dat eiser mensen actief benadert om hen te vertellen dat zij binnenkort zullen overlijden, en dat hij mogelijk ook al in zijn land van herkomst mensen tegen zich in het harnas heeft gejaagd op deze manier, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten naar voren gebracht om aan te nemen dat eiser vanwege zijn ziektebeeld bij terugkeer naar Nigeria vervolgd zal worden dan wel een reëel loopt op een met 3 EVRM strijdige behandeling. Daarbij betrekt de rechtbank de landeninformatie die naar voren komt in de redactionele artikelen waar zowel eiser als verweerder op hebben gewezen. In die artikelen staat informatie over culturele opvattingen in Nigeria over geestelijke gezondheid en de behandeling en bejegening van mensen met psychische aandoeningen in dat land. Net als verweerder, leidt de rechtbank uit die artikelen niet af dat een persoon met een psychiatrisch ziektebeeld als dat van eiser zodanig ernstig gediscrimineerd zal worden of een zodanig risico loopt op onmenselijke behandeling van de zijde van familie, vrienden, bekenden of andere medeburgers, dat aannemelijk is dat die persoon gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM. Daarbij komt nog dat eiser wel heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is dat hij een sociaal netwerk heeft in Nigeria waarop hij na terugkeer kan terugvallen, maar daar heeft verweerder niet zonder meer van uit hoeven gaan. Uit het verslag van het gesprek tussen eiser en zijn gemachtigde blijkt dat eiser uit een klein dorp komt. Aangenomen kan worden dat daar nog familieleden, dan wel bekenden van hem wonen. Eiser heeft niet gesteld dat dit niet zo is. Eisers standpunt dat een cultureel antropoloog of landenexpert dient te worden aangesteld om deze risico’s verder te onderzoeken volgt de rechtbank niet. Naast de omstandigheid dat het in de eerste plaats aan de asielzoeker zelf is zijn asielaanvraag zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te staven, zou, bij gebreke van enige aanwijzingen voor vervolging of een 3 EVRM-risico, het benoemen door de rechtbank van (bijvoorbeeld) een cultureel antropoloog als deskundige niet in verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten.
6.2 Het beroep van eiser op het arrest X. tegen IPAT leidt niet tot een ander oordeel. Dat motiveert de rechtbank als volgt.
Het Hof van Justitie onderzoekt en beantwoordt in voormeld arrest de vraag of de samenwerkingsplicht van de beslissingsautoriteit verlangt een gerechtelijk-geneeskundig deskundige aan te stellen in de situatie dat “sprake is van aanwijzingen voor geestelijke gezondheidsproblemen
die het gevolg kunnen zijn van een traumatische gebeurtenis die zich in het land van herkomst heeft voorgedaan en het gebruik van een dergelijk deskundigenonderzoek noodzakelijk of relevant blijkt om te beoordelen welke internationale bescherming de verzoeker werkelijk nodig heeft..” (r.o. 61, cursivering door de rechtbank). In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat de geestelijke gezondheidsproblemen van eiser een gevolg zijn of kunnen zijn van een traumatische gebeurtenis in het land van herkomst. Eiser heeft tegenover zijn gemachtigde juist verklaard dat hij al zijn hele leven last heeft van visioenen. Daarnaast is, gelet op wat onder rechtsoverweging 6.1 is overwogen, evenmin gebleken dat een gerechtelijk-geneeskundig deskundigenonderzoek noodzakelijk of relevant is om te beoordelen welke internationale bescherming eiser werkelijk nodig heeft.
6.3
Ook het beroep op arrest Korošec van het EHRM leidt niet tot een ander oordeel. Uit dat arrest en de interpretatie daarvan door de Centrale Raad van Beroep [11] en de Afdeling [12] leidt de rechtbank af dat zij, ter bescherming van het beginsel van ‘equality of arms’, een onafhankelijk deskundige kan benoemen wanneer een bestuursorgaan zich bij zijn besluitvorming beroept op een advies van een aan het bestuursorgaan zelf verbonden medisch deskundige, en de andere partij niet of in mindere mate de mogelijkheid heeft om dergelijk bewijsmateriaal aan te dragen, bijvoorbeeld omdat deze niet de middelen daartoe heeft. Die situatie doet zich bij de afwijzing van eisers asielaanvraag niet voor.
6.4
Eiser heeft zich daarnaast beroepen op artikel 8:47 van de Awb. Ook uit deze bepaling volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zijzelf of verweerder in dit geval de plicht heeft om een gerechtelijk-geneeskundige of andere deskundige (bijvoorbeeld een antropoloog) te benoemen alvorens op het beroep te beslissen. Dit reeds omdat artikel 8:47 van de Awb geen verplichting behelst, maar de rechtbank alleen de bevoegdheid geeft om in een beroepszaak een deskundige te raadplegen. Onder rechtsoverweging 6.1 heeft de rechtbank al uitgelegd waarom hij geen aanleiding ziet om in dit geval van die bevoegdheid gebruik te maken.
6.5
Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden niet.
Heeft verweerder de zwaarwegendheid op de juiste wijze beoordeeld?
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte eisers psychische ziekte niet als relevant element heeft aangemerkt in het bestreden besluit. Verweerder heeft in zijn afweging van de risico’s die eiser bij terugkeer loopt, ook niet betrokken dat eiser mensen actief benadert om hen te informeren over de stemmen die hij hoort. Verweerders beoordeling van de zwaarwegendheid is daarom onvolledig.
7.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen eisers psychische ziekte niet als relevant element heeft benoemd, maar wel bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielmotieven heeft betrokken. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers ziekte ook betrokken bij de beoordeling van de risico’s die hij als gevolg van zijn ziektebeeld bij terugkeer naar Nigeria stelt te lopen. Dat verweerder daarbij niet heeft benoemd dat eiser zelf heeft verklaard dat hij mensen actief zou gaan benaderen om hen te informeren over de stemmen die hij in zijn hoofd hoort, maakt niet dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat, gelet op wat de rechtbank onder rechtsoverweging 6.1 heeft overwogen, ook indien wordt uitgegaan van een actieve benadering door eiser van medeburgers, de beschikbare landeninformatie niet aannemelijk maakt dat dan vervolging of een reëel risico op onmenselijke behandeling wel aannemelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een schrijnende situatie als bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb?
8. Eiser heeft in zijn zienswijze, die is herhaald en ingelast in de gronden van beroep, aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden, ernstige en gecompliceerde medische omstandigheden en een schrijnende situatie bij terugkeer. De rechtbank vat dit op als een beroep op artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Ter zitting heeft eisers gemachtigde in dit verband gewezen op eisers medische omstandigheden en op de lange duur van de procedure. Ook heeft eisers gemachtigde betoogd dat verweerder al op een eerder moment aan eiser, vanwege de ernst van zijn medische situatie, ambtshalve uitstel van vertrek had moeten verlenen voor de duur van 6 maanden. Als eiser in totaal een jaar lang uitstel van vertrek had gekregen had hij daarop een verblijfsvergunning op medische gronden kunnen aanvragen. Door de lange duur van de procedure is eiser deze mogelijkheid ontnomen. Daarnaast is eiser het slachtoffer geworden van uitbuiting en mensenhandel in Italië.
8.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er, naast de zorgwekkende psychische situatie van eiser, geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan eiser in aanmerking kan komen voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6ba van het Vb.
8.2
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 14 van de Vw en artikel
3.6ba van het Vb kan verweerder ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. In de door eiser aangevoerde factoren heeft verweerder in redelijkheid niet een schrijnende situatie als bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb hoeven zien. Verweerder heeft zich in dat verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met het oog op zijn medische omstandigheden een reguliere verblijfsvergunning kan aanvragen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de lange duur van de procedure en het niet eerder ambtshalve verlenen van uitstel van vertrek bijzondere omstandigheden zijn die in het kader van schrijnendheid kunnen worden betrokken. Voor zover eiser zich beroept op uitbuiting die heeft plaatsgevonden in Italië, overweegt de rechtbank dat uit het informatiebericht van verweerder (IB 2019/81) blijkt dat omstandigheden die zich in het land van herkomst, of onderweg tijdens de reis naar Nederland hebben voorgedaan, in beginsel niet worden meegewogen in de beslissing of sprake is van schrijnende omstandigheden. Eventuele gevolgen die uit die situaties voortvloeien worden wel meegewogen. Eiser heeft echter niet inzichtelijk gemaakt welke (schrijnende) gevolgen deze gebeurtenissen voor hem hebben gehad. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6ba van het Vb. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd?
9. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit geldt als een terugkeerbesluit. Verweerder heeft eiser namelijk uitstel van vertrek verleend, en dit kan niet als verweerder niet eerst besluit dat eiser moet vertrekken. Verweerder had eerst de daadwerkelijke mogelijkheden tot terugkeer moeten onderzoeken, in plaats van een terugkeerbesluit op te leggen en daarna pas te onderzoeken of er beletselen voor terugkeer bestaan, zoals nu is gedaan.
9.1
De rechtbank overweegt als volgt. Op pagina 6 van het bestreden besluit is uitdrukkelijk opgenomen dat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag niet als terugkeerbesluit geldt. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat er uitstel van vertrek is verleend geen grondslag voor eisers stelling dat verweerder een terugkeerbesluit heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. S. Mac Donald en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:523.
2.NL19.13526 en NL19.13527.
3.201907349/1/V1 .
4.AWB 20/1121.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.NL23.8251.
7.Richtlijn (EU) 2011/95.
8.Verordening (EU) 604/2013.
10.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.