ECLI:NL:RBDHA:2023:21323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek tegen planologisch strijdig gebruik van percelen in Zuidplas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, heeft verzocht om handhavend op te treden tegen het planologisch strijdig gebruik van percelen in Zuidplas door verschillende bedrijven. Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, vertegenwoordigd door mr. A. Scholtes, heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of verweerder het handhavingsverzoek mocht afwijzen vanwege concreet zicht op legalisatie.

De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser ten aanzien van een van de bedrijven, [bedrijfsnaam 5], ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat er concreet zicht op legalisatie was voor de andere bedrijven. De rechtbank stelt vast dat er geen ecologisch onderzoek is uitgevoerd, wat betekent dat het ontwerpbestemmingsplan geen rechtskracht zal krijgen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, maar dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Scholtes, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Eiser heeft een verzoek gedaan om handhavend op te treden tegen het planologisch strijdig gebruik van de percelen [percelen] in [plaats] door de daar gevestigde bedrijven.
1.1.
Verweerder heeft dit handhavingsverzoek met het besluit van 12 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven wat betreft de bedrijven [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] en het [bedrijfsnaam 3] . Het bezwaar van eiser is niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de bedrijven [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 5] .
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
[bedrijfsnaam 3] V.O.F. nam aanvankelijk als derde-belanghebbende deel aan dit beroep. Het beroep ziet echter niet (langer) op het handhavingsverzoek wat betreft [bedrijfsnaam 3] V.O.F. Daarom is [bedrijfsnaam 3] V.O.F. geen derde-belanghebbende meer.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. In deze zaak spelen twee vragen. De eerste vraag is of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard wat betreft [bedrijfsnaam 5] . De tweede vraag is of verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] heeft mogen afwijzen, omdat er concreet zicht op legalisatie was.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser woont op [adres 1] in [plaats] en hij ervaart geluids- en lichthinder van de bedrijven die in strijd met het bestemmingsplan zijn gevestigd op de naastgelegen percelen aan de [percelen] . Het bezwaar wat betreft [bedrijfsnaam 5] is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft verweerder niet goed gemotiveerd dat er concreet zicht is op legalisatie en daarom had hij het handhavingsverzoek niet mogen afwijzen. Daarnaast had verweerder nader moeten motiveren waarom hij afweek van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften (commissie), dat ervan uitging dat er geen concreet zicht was op legalisatie. Omdat er geen ecologisch onderzoek is gedaan, is op voorhand duidelijk dat het ontwerpbestemmingsplan geen rechtskracht zal krijgen.
Wat zijn de regels?
4. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. [1]
4.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [2]
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat voor het antwoord op de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, moet worden gekeken naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de besluitvorming. Om een concreet zicht op legalisatie in verband met de herziening van een bestemmingsplan aan te kunnen nemen, is ten minste vereist dat een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik van de betreffende percelen, waar het handhavingsverzoek op ziet, past. Uitzondering hierop is dat, als op voorhand duidelijk is dat het ontwerp geen rechtskracht zal verkrijgen, geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder mocht het bezwaar van eiser wat betreft het handhavingsverzoek jegens [bedrijfsnaam 5] niet-ontvankelijk verklaren. Verder heeft verweerder af mogen zien van handhavend optreden omdat er concreet zicht op legalisatie was wat betreft de bedrijven Aannemingsbedrijf [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1] . Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bezwaar over [bedrijfsnaam 5] (Vortex) niet-ontvankelijk?
6. Eerst ter zitting heeft eiser betoogd dat zijn bezwaar wat betreft [bedrijfsnaam 5] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser stelt dat [bedrijfsnaam 5] – volgens eiser [bedrijfsnaam 6] genaamd – nooit is weggegaan en dat verweerder hiernaar bij het bestreden besluit onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Eiser heeft zich daarbij beroepen op een door hemzelf gemaakt
screenshotvan de website van [bedrijfsnaam 6] , waarop als adres is vermeld [adres 2] in [plaats] . Eiser verklaarde ter zitting dat er op dit moment auto’s staan op het perceel naast zijn eigen perceel en dat daaruit blijkt dat [bedrijfsnaam 5] nog altijd ter plaatse is gevestigd. Op de gevel, noch elders op het perceel is de bedrijfsnaam [bedrijfsnaam 5] of [bedrijfsnaam 6] te zien, aldus eiser.
6.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [bedrijfsnaam 5] ten tijde van het bestreden besluit was uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dat hieruit blijkt dat [bedrijfsnaam 5] bij het nemen van het bestreden besluit niet langer ter plaatse was gevestigd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat [bedrijfsnaam 5] ook daags voor de zitting niet stond ingeschreven in het handelsregister. Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat daags voor de zitting [bedrijfsnaam 5] vanaf de weg niet zichtbaar aanwezig is ter plaatse.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De rechtbank stelt vast dat eiser in de bezwaarfase niets heeft aangedragen op basis waarvan verweerder had moeten twijfelen aan de juistheid van het handelsregister wat betreft [bedrijfsnaam 5] . De informatie die eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dateert van en gaat over de periode (ruim) na het bestreden besluit. Deze informatie zegt daarmee niets over de feitelijke situatie ten tijde van het bestreden besluit. Verweerder mocht daarom in het bestreden besluit op basis van het handelsregister vaststellen dat [bedrijfsnaam 5] niet meer aan de [straatnaam] in [plaats] was gevestigd. Verweerder mocht het bezwaar van eiser om die reden op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Mocht verweerder afzien van handhavend optreden?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat ter plaatse het bestemmingsplan “Landelijk gebied ( [plaats] ) 1996 – 1997” geldt en dat ten tijde van het handhavingsverzoek Aannemingsbedrijf [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1] in strijd met dit bestemmingsplan waren gevestigd op de percelen aan de [adres 2] respectievelijk [adres 3] in [plaats] . Dit betekent dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving moet verweerder in beginsel van deze bevoegdheid gebruik maken. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er concreet zicht was op legalisatie en verweerder om die reden mocht besluiten af te zien van handhavend optreden.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat op 30 september 2021 het ontwerpbestemmingsplan “Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1” ter inzage is gelegd. Daarin was voorzien dat het strijdige gebruik van de percelen aan de [adres 2] en [adres 3] door Aannemingsbedrijf [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1] werd gelegaliseerd. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat hij ten tijde van het bestreden besluit concrete stappen had gezet voor de legalisatie van het strijdige gebruik.
7.2.
Het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de commissie slaagt niet. Toen de commissie haar advies uitbracht op 4 augustus 2021 had verweerder nog slechts aangekondigd op korte termijn een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te zullen gaan leggen. Die enkele aankondiging achtte de commissie onvoldoende om concreet zicht op legalisering aan te nemen. Ten tijde van het bestreden besluit lag dat ontwerpbestemmingsplan inmiddels ter inzage. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat hij concrete stappen had gezet voor de legalisatie van het strijdige gebruik. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd onder verwijzing naar de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op 30 september 2021.
7.3.
De vraag die vervolgens rijst, is of in dit geval op voorhand duidelijk is dat het ontwerp geen rechtskracht zal verkrijgen. Als dat zo is, dan is namelijk geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Volgens eiser is het ontwerpbestemmingsplan tot stand gekomen, zonder dat het benodigde ecologische onderzoek was uitgevoerd. Eiser vindt dat de gemeenteraad van Zuidplas onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het ecologisch onderzoek achterwege kon blijven. Eiser verwijst hiervoor naar de nota van beantwoording (en wijziging) Bestemmingsplan “Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1” waarin – kort samengevat – staat dat de locatie sinds 1996 de bestemming bedrijf heeft en dat deze bedrijfsbestemming dus een gegeven was bij het aanwijzen van het Natuurnetwerk Nederland en geen nadelige gevolgen heeft voor het gebied. Eiser vindt het daarom evident dat het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan geen rechtskracht zal krijgen, gelet op de uitspraak van de Afdeling waarin zij het vorige bestemmingsplan (deels) vernietigde. [4]
7.4.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat er geen ecologisch onderzoek is uitgevoerd voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage werd gelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitgevoerde stikstofberekeningen niet zijn aan te merken als ecologisch onderzoek.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat niet op voorhand duidelijk was dat het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan geen rechtskracht zou krijgen. Weliswaar ontbrak een ecologisch onderzoek, maar daaruit volgt niet dat het onmiskenbaar duidelijk is dat het ontwerpbestemmingsplan in beroep zal worden vernietigd. De rechtbank overweegt daarbij dat in deze procedure geen ruimte is voor een nadere inhoudelijke beoordeling van het ontwerpbestemmingsplan en dus ook niet van al dan niet voor dat (ontwerp)bestemmingsplan vereiste onderzoeken, en ook niet van de motivering van de gemeenteraad waarom een ecologisch onderzoek achterwege kon blijven. Het is aan de Afdeling om in het kader van het ingestelde beroep tegen het inmiddels vastgestelde “Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1” te beoordelen of die motivering toereikend is. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat vanwege de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan concreet zicht op legalisatie bestaat. Verweerder mocht om die reden besluiten af te zien van handhavend optreden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. ten Brummelhuis, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.
3.Zie bijv. uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1258, uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3137 en uitspraak van de Afdeling van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2901.
4.Uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2506.