ECLI:NL:RBDHA:2023:21317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en legalisering van terreinverharding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning aan vergunninghouders voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het bedrijfsmatig gebruik van het buitenterrein en het legaliseren van bestaande terreinverharding. De rechtbank behandelt het beroep op 7 november 2023, waarbij eisers aanwezig zijn en de verweerder vertegenwoordigd wordt door verschillende juristen en vergunningverleners. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, ondanks de lopende beroepsprocedures met betrekking tot andere vergunningen die verband houden met het gebruik van de percelen.

De rechtbank overweegt dat de verleende vergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, ook al past het bedrijfsmatig gebruik niet binnen de bestemming van de gronden. De rechtbank stelt vast dat verweerder de bevoegdheid heeft om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, mits er een goede ruimtelijke onderbouwing is. De rechtbank oordeelt dat de motivering van verweerder voldoende is en dat de belangen van de betrokken partijen goed zijn afgewogen.

Eisers betogen dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat er al andere procedures lopen die betrekking hebben op de percelen. De rechtbank wijst dit betoog af, omdat de activiteiten los van elkaar staan en er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de verleende omgevingsvergunning, waarbij het griffierecht niet wordt teruggegeven aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7149

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam] ,

[eiser] en [eiseres], uit [plaatsnaam] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein).
Als derde-partij nemen aan het geding deel:
[naam 1]en
[naam 2], uit [plaatsnaam] (vergunninghouders)
(gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouders op [datum] 2022 verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het bedrijfsmatig gebruik van het buitenterrein en het legaliseren van de bestaande terreinverharding op de locatie [adres 1] in [plaatsnaam] , kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] , [nummer 1] .
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Namens verweerder waren aanwezig [naam 3] , jurist bij de afdeling vergunningen, [naam 4] en [naam 5] , vergunningverleners, bijgestaan door de gemachtigde. Vergunninghouders zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig behandeld met de beroepen van eisers met zaaknummers SGR 21/1072 en SGR 21/3898.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouders zijn eigenaar van het perceel [adres 1] te [plaatsnaam] , kadastraal bekend onder [nummer 1] . Op 1 juni 2021 hebben zij een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij verweerder ingediend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het bedrijfsmatig gebruik van het buitenterrein en het legaliseren van de bestaande terreinverharding op de locatie [adres 1] .
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de verzochte omgevingsvergunning verleend. Daarmee wordt de bestaande terreinverharding op het buitenterrein gelegaliseerd. Ook wordt de aanleg van 168 m² nieuwe verharding vergund. Het betreft een strook langs de noordwestzijde van de op het perceel te herbouwen bedrijfsloods. Een eerdere loods was door brand verloren gegaan. De gronden maakten voor de brand deel uit van de bestaande bedrijfsbebouwing. Ook is een nieuwe verharding vergund aan de noordoostzijde van 64 m². De totaal vergunde verhardingsoppervlakte bedraagt 1.638 m².
De omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteiten: het uitvoeren van een werk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
4. Eisers wonen aan de [adres 2] en exploiteren een bloem- en bollenkwekerij, grenzend aan het perceel van vergunninghouders.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
6. De voor de beoordeling van de beroepen relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Samenhang met beroepsprocedures SGR 21/1072 en SGR 21/3898
7. Eisers betogen dat verweerder geen omgevingsvergunning voor het buitenterrein had mogen verlenen, omdat perceel [nummer 1] en het naastgelegen perceel [nummer 2] onderwerp van beroep zijn in de procedures met zaaknummers SGR 21/1072 en SGR 21/3898. De omgevingsvergunning voor het buitenterrein wordt ten onrechte ook verleend voor extra verhardingen in verband met een mestcontainer, terwijl het houden van paarden en de daarvoor aanwezige voorzieningen onderwerp van geschil zijn in de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 21/3898.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheid dat er beroepsprocedures lopen over de verleende omgevingsvergunningen voor het herbouwen en uitbreiden van de bedrijfsloods en het legaliseren van het gebruik van de percelen voor het hobbymatig houden van paarden en de hierop aanwezige voorzieningen en bouwwerken, terecht geen aanleiding gezien om de aangevraagde vergunning voor het buitenterrein te weigeren. Het gaat weliswaar om activiteiten op hetzelfde terrein, maar de activiteiten staan los van elkaar. Er is geen sprake van activiteiten die onlosmakelijk met elkaar samenhangen. Het betoog slaagt niet.
7.2.
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat de extra verharding is vergund met het oog op een mestcontainer. Uit de aanvraag blijkt dat de omgevingsvergunning is aangevraagd om het buitenterrein bedrijfsmatig te mogen gebruiken voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de op hetzelfde perceel te herbouwen bedrijfsloods die eerder door brand verloren is gegaan. Dat neemt niet weg dat aan vergunninghouders bij besluit van 16 april 2021 een omgevingsvergunning is verleend, onder meer ter legalisatie van een mestopslag die zij in gebruik hebben ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden op hun terrein. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het beroep van eisers tegen dat besluit ongegrond verklaard (SGR 21/3898). Bij het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder rekening gehouden met het feit dat de extra verharding aan de noordwestzijde van het perceel wordt gebruikt voor het plaatsen van een (mest)container. Daarbij heeft verweerder geconstateerd dat dat terreindeel daardoor minder toegankelijk is, dat eventuele activiteiten op die plek daarom een incidenteel karakter zullen hebben waardoor er geen strijd zal zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Ruimtelijke onderbouwing
8. Eisers hebben naar voren gebracht dat verweerder elders in het bollengebied spaarzaam omgaat met bollengrond. Zij begrijpen daarom niet waarom verweerder het toestaat dat bollengrond verloren gaat.
8.1.
De locatie van de activiteiten is gelegen in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2012”. De gronden hebben ter plaatse de bestemming “Agrarisch – Bollenteelt – Bollenzone 3”. Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt ook vast dat het bedrijfsmatig gebruik van het buitenterrein niet past binnen deze bestemming, omdat het niet ten behoeve van de bollenteeltbedrijf is en ook niet voor het behoud en de versterking en het herstel van de voorkomende landschaps- en cultuurhistorische waarden.
8.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder de bevoegdheid heeft om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. In dit geval heeft verweerder toepassing gegeven aan de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo. Van die bevoegdheid kan verweerder alleen gebruik maken als de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
8.3.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing die is neergelegd in het document “omgevingsvergunning buitenterrein [adres 1] , [plaatsnaam] ” opgesteld door Buro SRO (de ruimtelijke onderbouwing) voldoende gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend aan het plan. Daaruit volgt dat verweerder bij zijn afweging heeft betrokken dat het buitenterrein al sinds ongeveer 1978 grotendeels is verhard en in gebruik is voor niet-agrarische activiteiten ten behoeve van de toen reeds op het perceel aanwezige bedrijfsloods. Daarbij komt dat een deel van het buitenterrein op grond is gelegen die in het verleden een bedrijfsbestemming had, maar later abusievelijk een bollenteeltbestemming heeft gekregen. Deze gronden zijn daarom al decennialang niet als bollengrond in gebruik. Eisers hebben deze motivering niet, dan wel onvoldoende bestreden.
Watertoets
9. Eisers stellen dat verweerder aan het Hoogheemraadschap van Rijnland (het Hoogheemraadschap) een verkeerde voorstelling van het plan heeft gegeven, omdat in het advies van het Hoogheemraadschap wordt gesproken over een kleinschalige uitbreiding.
9.1.
Uit het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat verweerder een watertoets heeft uitgevoerd en dat daarbij is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishouding. In dat verband is het Hoogheemraadschap om advies gevraagd. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Voor de beschreven werkzaamheden is volgens het Hoogheemraadschap geen watervergunning nodig. Wel heeft het Hoogheemraadschap opgemerkt dat volgens het ingediende plan het verhard oppervlak naar verwachting met 168 m² toeneemt en dat bij een toename van verhard oppervlak geen wateroverlast mag ontstaan bij regenval. Zeker bij een toename van verharding in combinatie met een ophoging van het perceel kunnen er problemen optreden. Het is dan belangrijk dat er mitigerende maatregelen worden genomen zoals het graven van water, greppels, wadi’s, vijvers, waterdoorlatende verharding, regentonnen etc. Dit valt onder de zogenoemde zorgplicht.
9.2.
In de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat er, als noodoplossing, voor alle toegangsdeuren van de loods stelcon is neergelegd, maar dat het de bedoeling is om de stelconplaten en een gedeelte van de bestaande verharding (asfalt) te vervangen door duurzamere verharding (H-klinkers). Ook worden in de verharding twee straatkolken en een stukje draingoot aangebracht die wordt aangesloten op de bestaande hemelwaterafvoer van de nieuwbouw, zodat het hemelwater direct naar de sloot aan de [straatnaam] wordt afgevoerd. Op die manier ontstaat er een meer duurzame verharding en wordt het hemelwater dat op natuurlijke wijze afvloeit naar de noordoostelijk gelegen gezamenlijke sloot, op een zodanige wijze afgevangen dat de gezamenlijke sloot wordt ontlast.
9.3.
Ter zitting hebben vergunninghouders verklaard dat de in de ruimtelijke onderbouwing genoemde mitigerende maatregelen inmiddels zijn uitgevoerd.
9.4.
De rechtbank stelt vast dat in het advies van het Hoogheemraadschap en in de waterparagraaf van de ruimtelijke onderbouwing alleen de toename van het verhard oppervlak met 168 m² wordt genoemd, terwijl het plan ook ziet op de reeds bestaande verharding. Dit neemt niet weg dat de in de ruimtelijke onderbouwing beschreven mitigerende maatregelen betrekking hebben op het hele buitenterrein. Daaruit maakt de rechtbank op dat de totale vergunde verharding, waaronder de reeds bestaande, in acht is genomen. Voor zover eisers stellen dat onvoldoende rekening is gehouden met de wateroverlast die zij op hun gronden ervaren als gevolg van het plan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich gelet op de beschreven en uitgevoerde mitigerende maatregelen op het standpunt heeft kunnen stellen dat er als gevolg van de vergunde terreinverharding geen wateroverlast op de gronden van eisers is te verwachten. Het betoog slaagt niet.
Toegangsweg
10. Volgens eisers kon verweerder niet overgaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning, omdat de gerealiseerde verharding ter plaatse van de toegangsweg naar de [straatnaam] deels over hun perceel loopt.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat met de bestaande verharding op het buitenterrein een toegangsweg is ontstaan tussen de bedrijfsloods van vergunninghouders en de dam naar de [straatnaam] .
10.2.
De rechtbank begrijpt het betoog van eisers zo dat de verharding deels over hun perceel is gerealiseerd, zodat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning in de weg staat. Uit de door verweerder overgelegde kadastrale kaart blijkt dat de gronden ter plaatse van de toegangsweg deel uitmaken van perceel [nummer 1] dat in eigendom is van vergunninghouders. Ter zitting hebben eisers dit ook erkend. Dat betekent dat geen gebruik wordt gemaakt van gronden van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Het betoog slaagt niet.
Overige gronden
11. In hun beroepschrift voeren eisers ten slotte gronden aan die niet zien op de vergunde terreinverharding, maar op andere bouwplannen, waaronder de herbouw van de bedrijfsloods. Dit valt buiten de reikwijdte van het bestreden besluit. Deze gronden kunnen daarom niet tot een gegrond beroep leiden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzitter, en mr. N.E.M. de Coninck en mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.