ECLI:NL:RBDHA:2023:21247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.12105 en AWB 23/4432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een terugkeerbesluit in het bestuursrecht met betrekking tot de belangen van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Hondurese vrouw die al tien jaar in Nederland verblijft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft een dochter met een Colombiaanse partner en heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. De Staatssecretaris heeft een terugkeerbesluit opgelegd, omdat eiseres zonder geldige verblijfsvergunning in Nederland zou verblijven en niet over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende is geïnformeerd over de gevolgen van het terugkeerbesluit en dat haar onvoldoende gelegenheid is geboden om haar zienswijze te geven. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten en dat het terugkeerbesluit op oneigenlijke gronden is genomen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van het kind, in dit geval de dochter van eiseres, onvoldoende zijn meegewogen bij het nemen van het besluit. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het terugkeerbesluit vernietigd en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12105 en AWB 23/4432
uitspraak van enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 27 september 2023 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

In het besluit van 30 maart 2023 heeft verweerder eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiseres heeft op 20 april 2023 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 23/4432).
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Inleiding
1. Eiseres stelt de Hondurese nationaliteit te hebben. Eiseres is zo’n 10 jaar geleden Nederland ingereisd. Eiseres heeft verklaard sinds enkele jaren met een partner van Colombiaanse nationaliteit samen te wonen in [woonplaats] en een dochter met hem te hebben gekregen. De dochter heeft de Hondurese en/of Colombiaanse nationaliteit.1
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiseres zonder geldige verblijfsvergunning in Nederland verblijft en nooit een aanvraag heeft gedaan voor rechtmatig verblijf, en dat zij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken over het voornemen om aan haar een terugkeerbesluit op te leggen. Eiseres heeft in dat kader
1. Aanvraag verblijfsvergunning.
volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het opleggen van het terugkeerbesluit.
Standpunt eiseres
3. Eiseres stelt dat het terugkeerbesluit niet aan de wettelijke vereisten voldoet en voert daarvoor verschillende gronden aan. Uit het terugkeerbesluit blijkt volgens eiseres niet dat verweerder haar heeft geïnformeerd over de gevolgen van het terugkeerbesluit, wat een formeel vereiste is.2 Daarnaast heeft verweerder eiseres onvoldoende gelegenheid gegeven om haar zienswijze te geven op het terugkeerbesluit. Eiseres voert verder aan dat het terugkeerbesluit berust op oneigenlijke gronden. Het terugkeerbesluit vermeldt ten onrechte dat eiseres nooit een aanvraag voor rechtmatig verblijf heeft ingediend, terwijl eiseres op 21 april 2023 een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' op basis van artikel 8 van het EVRM. Daarnaast wordt eiseres ten onrechte tegengeworpen dat ze niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, omdat zij al jaren samenwoont met haar vriend die over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Eiseres voert verder aan dat verweerder het terugkeerbesluit niet had mogen opleggen gelet op de situatie in Honduras, dan wel dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de situatie in Honduras alvorens een terugkeerbesluit op te leggen. Tot slot stelt eiseres dat verweerder bij het nemen van het terugkeerbesluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind, namelijk haar dochter, geboren in 2016, over wie zij samen met haar partner gezag voert.
Overwegingen rechtbank
4. Eiseres voert aan dat verweerder haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van het terugkeerbesluit. De rechtbank is het daar niet mee eens. Uit het proces- verbaal van het gehoor van 30 maart 2023 blijkt dat eiseres is geïnformeerd dat een terugkeerbesluit het gevolg heeft dat zij binnen 28 dagen terug moet keren naar haar land van herkomst dan wel moet vertrekken naar enig ander land buiten de Europese Unie waar haar toelating is gewaarborgd. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiseres hiermee afdoende over de gevolgen van het terugkeerbesluit heeft geïnformeerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres stelt dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze te geven op het voornemen om haar een terugkeerbesluit op te leggen. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal blijkt dat verweerder eiseres gewezen heeft op haar recht op bijstand van een advocaat gedurende het gehoor, en dat eiseres gewezen is op de mogelijkheid om gedurende het gehoor haar zienswijze te geven op het voornemen. Daarnaast heeft verweerder eiseres vragen gesteld over haar persoonlijke situatie, waaronder vragen over haar gezondheidssituatie, haar gezinssituatie en of zij vreest voor onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Honduras. De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres hiermee voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om haar zienswijze te geven.3
2 Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4427.
3 Zie Afdeling, 24 november 2022, ECLI:NL:RVS:2020:2788. Zie ook r.o. 68 en 69 van het arrest van het Hof van Justitie van 11 december 2014, Boudjlida, ECLI:EU:C:2014:2431.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het terugkeerbesluit op oneigenlijke gronden berust overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn4 dient verweerder te onderzoeken of een vreemdeling op het moment van het nemen van het besluit rechtmatig in Nederland verblijft en, zo nee, of er ingevolge de toepasselijke wettelijke bepalingen op de vreemdeling de verplichting rust om te vertrekken.5 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank toetst een terugkeerbesluit ex tunc. De ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning dateert van 21 april 2023 en is dus pas ingediend na oplegging van het terugkeerbesluit. De rechtbank kan daarmee dan ook geen rekening houden bij de beoordeling van het beroep. Verweerder heeft het terugkeerbesluit dan ook niet op oneigenlijke gronden genomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. De stelling van eiseres over het tot beschikking hebben van voldoende middelen van bestaan leidt er niet toe dat het besluit een zorgvuldigheidsgebrek of een motiveringsgebrek vertoont. Het al dan niet beschikken over voldoende middelen van bestaan, speelt immers geen rol bij de beantwoording van de vraag of verweerder in dit geval een terugkeerbesluit kan opleggen. Daarvoor is beslissend of eiseres ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit al dan niet rechtmatig verblijf had.
De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres heeft ook gesteld dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de situatie in Honduras alvorens een terugkeerbesluit op te leggen. De rechtbank vindt dat dat niet nodig was. Aan eiseres is in het gehoor van 30 maart 2023 de vraag gesteld of zij voor onmenselijke behandeling vreest bij terugkeer naar Honduras. Zij heeft op die vraag geantwoord dat zij daarvoor niet vreest. Gelet op het antwoord dat eiseres heeft gegeven, hoefde verweerder geen nader onderzoek te doen. Verweerder hoefde evenmin te motiveren dat het beginsel van non-refoulement niet geschonden wordt door het terugkeerbesluit.
De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar kind, namelijk haar dochter, over wie zij samen met haar partner gezag voert. De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdens het gehoor van 30 maart 2023 verklaard heeft dat zij in Nederland een dochter heeft gekregen met haar partner met wie zij samenwoont. Verweerder heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat eiseres de stelling dat zij een dochter en een partner heeft in Nederland (in beroep) niet onderbouwd heeft met stukken. In hetzelfde verweerschrift stelt verweerder dat hij bij de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning door eiseres de aanvraag inhoudelijk zal toetsen aan de omstandigheid dat eiseres een dochter en een partner heeft in
4 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
5 Afdeling, 1 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2816.
Nederland. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is om het belang van het kind te betrekken bij het nemen van een terugkeerbesluit omdat dit besluit enkel bedoeld is om vast te stellen dat een vreemdeling geen legaal verblijf heeft.
Verweerder beoordeelt de belangen van het kind wel bij de aanvraag van de verblijfsvergunning van eiseres.
11. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. In artikel 24, tweede lid, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) is opgenomen dat bij
allehandelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Uit artikel 24, tweede lid, van het Handvest en artikel 5 onder a van de Terugkeerrichtlijn volgt dat het belang van het kind in alle fasen van de procedure beschermd behoort te worden.6 In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 11 maart 2021 oordeelt het Hof als volgt:
Bovendien is in artikel 24, lid 2, van het Handvest bepaald dat bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind een essentiële overweging vormen. Daaruit volgt dat deze bepaling zelf in ruime bewoordingen is gesteld en van toepassing is op besluiten die – zoals het geval is bij een terugkeerbesluit tegen een onderdaan van een derde land, die ouder is van een minderjarig kind – niet gericht zijn tegen deze minderjarige, maar wel aanzienlijke gevolgen met zich meebrengen voor deze minderjarige.7
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij het opleggen van het terugkeerbesluit ten onrechte heeft nagelaten te betrekken hoe de (gezins)situatie van de dochter van eiseres door het opleggen van het terugkeerbesluit wordt beïnvloed. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
13. Daarnaast kan de rechtbank de tegenwerping van verweerder dat eiseres het feit dat zij een dochter en partner heeft in Nederland niet met stukken heeft onderbouwd, niet volgen. Als verweerder twijfelde over het bestaan van de dochter dan wel de partner van eiseres had het op de weg van verweerder gelegen om daarnaar nader onderzoek te doen en eiseres in de gelegenheid moeten stellen om hun bestaan te onderbouwen met stukken.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

13. De rechtbank vindt het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de rechtsoverwegingen 10, 11 en 12 ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden in stand te laten. Omdat op het beroep is beslist wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
6 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9 (
TQ),
r.o. 54.
7 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:197 (
M.A. v. België), r.o. 36.
14. Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht te veroordelen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift tot een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank/de voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het terugkeerbesluit;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht (beroep en voorlopige voorziening) van
€ 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W. van Dijk
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.