ECLI:NL:RBDHA:2023:21172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
C/09/654928/KG RK 23-1280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan schijn van partijdigheid

Op 6 november 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich in een procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst bevond. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters A.D. van Riel, S.E. Postema en M.E. Kiers, naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 26 september 2023. De verzoeker stelde dat hij in zijn verdediging werd belemmerd doordat de voorzitter van de kamer hem onderbrak en geen nieuwe verzoeken in behandeling wilde nemen. Hij voerde aan dat hierdoor de schijn van partijdigheid was gewekt.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechters. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer concludeerde dat de opmerkingen van de voorzitter niet duiden op een vooringenomenheid en dat de procedure correct is verlopen. De verzoeker had geen nieuwe wrakingsgronden aangevoerd in zijn aanvullende berichten, en de wrakingskamer oordeelde dat de rechters op een juiste manier de regie van de zitting hebben gevoerd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/98
zaak -/rekestnummer: C/09/654928 / KG RK 23-1280
Beslissing van 6 november 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
strekkende tot de wraking van
mrs. A.D. van Riel, S.E. Postema en M.E. Kiers,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 26 september 2023, met bijlage (de pleitnotitie van [gemachtigde] voornoemd) waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke aanvullingen op het wrakingsverzoek van 27 september 2023 en 4 oktober 2023, afkomstig van de gemachtigde van verzoeker (de eerste ingediend voorafgaand aan de verstrekking van het proces-verbaal van de zitting en de tweede nadat dit proces-verbaal was verstrekt)
- de schriftelijke reactie van 18 oktober 2023 van mr. Van Riel voornoemd, mede ingediend namens de twee anders rechters.
1.2.
Op 23 oktober 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde;
- mr. Van Riel voornoemd (hierna te noemen: de voorzitter).
1.3.
De gemachtigde van heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummers SGR 20/418, 20/423 en 20/426 tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst (hierna te noemen: de inspecteur). In de hoofdzaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen uitspraken op bezwaar van de inspecteur.
2.2. (
De gemachtigde van) verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd:
“U belet mij de verdediging te voeren door niets te mogen zeggen over iets dat vrijdag pas bekend is geworden. Ik zeg al vanaf het begin steeds dat het dossier niet compleet is en dat zeg ik nu ook. Als het dossier niet compleet is dan blijven wij inderdaad grasduinen. En dan kunnen er nog nieuwe dingen opkomen. Als ik die punten niet mag aanvoeren belet u mij de verdediging te voeren. Daarom wraak ik de kamer.”
2.3.
In de aanvullende berichten van de zijde van de gemachtigde van verzoeker heeft deze – verkort weergegeven – nog het volgende aangevoerd. In de pleitnota van de inspecteur, die op vrijdag 22 september 2023 digitaal aan het procesdossier was toegevoegd, was een nieuw feit opgenomen (volgens verzoeker de omstandigheid dat niet de inspecteur het Openbaar Ministerie had benaderd, maar het Openbaar Ministerie de inspecteur), waarop tijdens de zitting door de gemachtigde van verzoeker zou worden ingegaan. Tijdens het voordragen van de pleitnotitie is de gemachtigde van verzoeker door de voorzitter onderbroken en aldus belet in het volledig kunnen aanvoeren van hetgeen zij nog wilde aanvoeren. De voorzitter heeft aangegeven dat de zitting het sluitstuk van de procedure vormt en dat er daarom geen nieuwe verzoeken in behandeling zouden worden genomen. Daarmee heeft de voorzitter kenbaar gemaakt dat de rechtbank niet zou gaan toetsen aan artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inhoudende de verplichting voor het bestuursorgaan om de voor de zaak relevante stukken toe te sturen aan de bestuursrechter, en evenmin dat de behandeling van de zaak zou worden geschorst (om te overleggen over het verdere verloop van de procedure) of zou worden aangehouden (om de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid te stellen om op een later moment over het nieuwe feit alles naar voren te brengen wat zij naar voren wilde brengen), waardoor de schijn van partijdigheid is gewekt. Nu de andere twee rechters zich niet hebben gedistantieerd van de uitlatingen van de voorzitter, richt de wraking zich tot de gehele kamer.
2.4.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer heeft, mede gelet op de toelichting van de gemachtigde van verzoeker, vastgesteld dat in haar berichten van 27 september 2023 en 4 oktober 2023 geen nieuwe wrakingsgronden zijn aangevoerd. Die berichten betreffen alleen een nadere toelichting op de wrakingsgronden zoals deze ter zitting van 26 september 2023 zijn aangevoerd. De wrakingskamer is, mede gelet op het feit dat de rechters op de inhoud van deze berichten hebben kunnen reageren, van oordeel dat deze bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moeten worden betrokken.
3.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker desgevraagd toegelicht dat het wrakingsverzoek is gedaan naar aanleiding van de opmerking van de voorzitter dat er geen stukken meer bij de inspecteur opgevraagd zouden worden of nog getuigen gehoord zouden worden, terwijl door (de gemachtigde van) verzoeker op dat moment nog niet alles was gezegd over hetgeen de vrijdag voor de zitting aan haar bekend was geworden. Volgens de gemachtigde van verzoeker ligt in die opmerking de schijn van partijdigheid besloten.
3.4.
Dat de voorzitter voornoemde opmerking heeft gemaakt, vindt geen bevestiging in het proces-verbaal. Het proces-verbaal heeft te gelden als kenbron van dat wat op de zitting is voorgevallen. Uit het proces-verbaal volgt wel dat de voorzitter – op de vraag van de gemachtigde van verzoeker of zij het goed heeft begrepen dat zij wordt belet om de rest van haar pleitnota voor te dragen – het volgende heeft gezegd:
“Dat heb ik niet gezegd. Ik wil graag van u horen hoe wij verder gaan. In de eerste zes pagina’s[van de pleitnotitie van [gemachtigde] , toevoeging wrakingskamer]
lees ik al verschillende nieuwe verzoeken aan de rechtbank, ik ga geen nieuwe verzoeken behandelen. De zitting is een sluitstuk.”. De wrakingskamer is van oordeel dat daaruit niet valt af te leiden dat de rechters al enige beslissing hadden genomen over hoe de behandeling van de zaak verder zou gaan verlopen. Evenmin valt daaruit af te leiden dat door de rechters niet meer zou worden bekeken, in het kader van de toetsing aan artikel 8:42 Awb, of door de inspecteur alle voor de zaak relevante stukken aan de rechtbank zijn toegestuurd en evenmin dat zij niet meer zouden beoordelen of het horen van getuigen aangewezen is. Uit het proces-verbaal van de zitting en de toelichting van de voorzitter ter zitting van de wrakingskamer blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer juist dat dit alles nog volledig openlag. De voorzitter heeft de gemachtigde van verzoeker, in het licht van de tijd die voor de zitting was uitgetrokken (45 minuten), meermaals uitgenodigd om mee te denken over het verdere verloop van de zaak. Zoals de voorzitter ter zitting van de wrakingskamer heeft toegelicht, waren er verschillende mogelijkheden: de behandeling van de zaak schorsen, de behandeling van de zaak aanhouden etcetera. Voor zover de gemachtigde van verzoeker niet heeft begrepen wat de voorzitter met de uitnodiging (“hoe nu verder?”) bedoelde, had het op haar weg gelegen om op dat moment door te vragen op dit punt. De hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken leidt naar het oordeel van de wrakingskamer niet tot de conclusie dat sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.5.
Dat de rechters de gemachtigde van verzoeker hebben belet om de zaak te bepleiten, vindt voorts ook geen bevestiging in het proces-verbaal van de zitting. Voor zover de gemachtigde van verzoeker er over klaagt dat de voorzitter haar ter zitting heeft onderbroken, overweegt de wrakingskamer dat het de taak van de voorzitter is om op de zitting regie te voeren en de goede procesorde te bewaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat het aan de voorzitter is om, binnen de grenzen van de wet, het moment te bepalen waarop advocaten/gemachtigden en procespartijen het woord mogen voeren en om de spreektijd te begrenzen. Rechters hebben een grote vrijheid bij de invulling van die taak. Dat de rechters hierbij hebben gehandeld op een wijze die duidt op vooringenomenheid of die, objectief gezien, de schijn van vooringenomenheid wekt, is niet gebleken. In dit verband verwijst de wrakingskamer naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. Dat de gemachtigde van verzoeker in de veronderstelling verkeerde dat er, zoals zij ter zitting van de wrakingskamer naar voren heeft gebracht, minstens een gehele ochtend voor de zitting was gereserveerd omdat de zaak door een meervoudige kamer werd behandeld, maakt dat niet anders. Die veronderstelling is bovendien onjuist. In de oproepbrief is immers duidelijk gecommuniceerd dat voor de zitting 45 minuten was gereserveerd en door de gemachtigde van verzoeker is voorafgaand aan de zitting niet om meer tijd gevraagd.
3.6.
Voor zover de klachten van verzoeker moeten worden begrepen als klachten over de wijze waarop (de gemachtigde van) verzoeker door de rechters is bejegend, heeft te gelden dat de wrakingsprocedure niet voor dergelijke klachten is bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de bejegening door de rechters de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechters besloten ligt, zijn overigens gesteld noch gebleken.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde [gemachtigde] ;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.W. Schippers, R. Cats en J.E. Bierling in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Littel en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.