ECLI:NL:RBDHA:2023:21146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die Algerijns is en in Nederland illegaal verblijft. Eiser werd op 23 november 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 4 december 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat zijn aanhouding een verkapte vreemdelingenrechtelijke staandehouding was. De rechtbank concludeert dat de aanhouding van eiser een strafrechtelijke aanleiding had en dat zij niet bevoegd is om de rechtmatigheid van de staandehouding te toetsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door eiser en dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 december 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37053
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

Op 23 november 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1975.
De staandehouding
2. Eiser voert aan dat de strafrechtelijke aanhouding een verkapt vreemdelingenrechtelijke staandehouding was. Eiser is al enige tijd illegaal in Nederland. Verweerder wist waar ze hem konden vinden. Op 22 november 2023 is een toezegging gedaan dat er voor eiser een laissez-passer (lp) zal worden afgegeven. Het is geen toeval dat hij op die datum ook is aangehouden en vervolgens in bewaring is gesteld.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat de verbalisanten in een dienstauto surveilleerden. Zij hadden daarbij extra aandacht voor
eventuele verdachten die fietsen proberen weg te nemen, omdat er de afgelopen tijd in de wijk meerdere fietsen waren gestolen. De verbalisanten zagen dat eiser naar sloten van fietsen keek, en met zijn handen met een slot bezig was. Zij hebben eiser vervolgens staande gehouden en gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. Eiser is daarna aangehouden op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij geen identiteitsbewijs kon tonen.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van aanhouding voldoende blijkt dat de aanhouding van eiser een strafrechtelijke aanleiding heeft. Omdat de rechtbank als bewaringrechter alleen oordeelt over bevoegdheden die bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend1, is zij niet bevoegd om over de rechtmatigheid van deze staandehouding een oordeel te geven. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Conclusie
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, r.o. 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.