ECLI:NL:RBDHA:2023:21131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van een Syrische eiseres. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op 20 oktober 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres op 31 oktober 2023 niet op de zitting aanwezig was, maar dat de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak behandeld en zich geconcentreerd op de vraag of de vrijheidsontneming onrechtmatig was en of de eiseres recht had op schadevergoeding.

De rechtbank overwoog dat de vrijheidsontnemende maatregel niet opgelegd of voortgezet mag worden indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. De rechtbank concludeerde dat de maatregel op 24 oktober 2023 onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris niet tijdig had overgegaan tot screening van de asielaanvraag van de eiseres. De rechtbank oordeelde dat de eiseres recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, vastgesteld op € 100,- voor één dag van onrechtmatige bewaring.

Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 837,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[V-Nummer]

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1971, van Syrische nationaliteit, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2023 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar advocaat zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiseres voert als eerste beroepsgrond aan dat zij op grond van artikel 4.6. van het Vb [1] feitelijk twee dagen in de lounge heeft verbleven, namelijk van 12.00 uur op 19 oktober tot haar asielaanvraag op 20 oktober om 14:55 uur. Daarmee was volgens eiseres sprake van vrijheidsontneming zonder rechtsgeldige titel, waarvan de rechtbank de rechtmatigheid mag toetsen. Eiseres verwijst ter ondersteuning naar een recente uitspraak [2] van de Afdeling [3] .
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat bij een verblijf in de lounge van maximaal één nacht geen sprake is van vrijheidsontneming zonder rechtsgeldige titel [4] . In de door eiseres aangehaalde recente Afdelingsuitspraak ging het om een zwangere vrouw, waarvoor afwijkende procedures gelden. Daarvan is hier geen sprake.
5. De rechtbank stelt vast dat het verblijf in de lounge niet meer dan één nacht heeft geduurd, hetgeen volgens de door verweerder aangehaalde vaste rechtspraak van de Afdeling doorslaggevend is. Bij de door eiseres aangehaalde recente uitspraak ging het om een afwijkende procedure voor zwangere vrouwen. Doordat die procedure door verweerder niet goed was opgevolgd duurde het verblijf in de lounge onredelijk lang. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is. Ook anderszins is de rechtbank niet van oordeel dat het verblijf van eiseres in de lounge onredelijk lang heeft voortgeduurd.
6. De tweede beroepsgrond van eiseres houdt in dat de bewaring onrechtmatig is vanaf uiterlijk de tweede dag na het aanmeldgehoor, aangezien niet direct na het aanmeldgehoor een screening heeft plaatsgevonden of de behandeling van het asielverzoek van eiseres zich leent voor behandeling in de grensprocedure. Dit was tot zeer recent de vaste werkwijze van verweerder. Het door verweerder aangevoerde capaciteitstekort is geen reden om de screeningtermijn op te rekken, nu Werkinstructie 2022/15 zegt dat grensdetentie slechts voor een zo kort mogelijke termijn is toegestaan en gelet op het feit dat er in haar geval geen twijfel is over haar nationaliteit en identiteit en het vrij zeker is dat haar aanvraag niet afgedaan kan worden als kennelijk ongegrond, niet-ontvankelijk of om andere redenen niet in behandeling kan worden genomen.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in beginsel de volledige rust- en voorbereidingstijd gebruikt moet kunnen worden voor de screening. Het formulier waarmee de bewaring is opgeheven vermeldt dat sprake was van een capaciteitsgebrek. Dit suggereert volgens verweerder dat er niemand beschikbaar was voor een nader gehoor. Dat er niet pas na ommekomst van de volledige rust- en voorbereidingstijd is afgezien van een nader gehoor maar al na twee dagen tot opheffing van de bewaring is besloten, maakt voor de beoordeling geen verschil.
8. Anders dan uit het standpunt van verweerder lijkt te volgen is de rechtbank van oordeel dat in situaties van capaciteitstekort vanwege het vrijheidsbenemende karakter van de grensdetentie alleen van geval tot geval kan worden beoordeeld of de grensdetentie gedurende de rust- en voorbereidingstijd mocht worden voortgezet. Daarbij zal de rechtbank meewegen in welke mate verweerder het capaciteitstekort kan concretiseren en of het op grond van de bij aankomst en in het aanmeldgehoor verstrekte informatie te billijken is dat de grensdetentie tijdens de gehele of het grootste gedeelte van de rust- en voorbereidingstijd is voortgezet.
9. In dit geval blijkt de rechtbank niet wat de concrete redenen zijn geweest die aan de beslissing ten grondslag hebben gelegen om twee dagen na het aanmeldgehoor de bewaring wegens een capaciteitstekort op te heffen. In twee andere zaken van Oegandese vreemdelingen (NL23.33242 en NL23.33246), die eveneens op de bewaringszitting van
31 oktober 2023 hebben gediend, heeft verweerder immers pas op de laatste dag van de rust- en voorbereidingstijd, te weten 27 oktober 2023, de bewaring wegens capaciteitsgebrek opgeheven. Voorts is er geen twijfel over de nationaliteit en identiteit van eiseres en zij behoort tot een categorie asielzoekers waarvan vrij zeker is dat als er geen contra-indicaties zijn, de asielaanvragen niet afgedaan zullen worden als kennelijk ongegrond, niet-ontvankelijk of om andere redenen niet in behandeling kunnen worden genomen.
Onder die omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder uiterlijk de dag na het aanmeldgehoor tot screening had dienen over te gaan en aldus de bewaring uiterlijk op de tweede dag na het aanmeldgehoor op had moeten heffen en niet, zoals hier gebeurd is, op de derde dag na het aanmeldgehoor. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar eerdere uitspraak van 25 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:8120).
10. Het beroep is daarom gegrond en de maatregel was met ingang van 24 oktober 2023 onrechtmatig.
11. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 1 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F.A.M. Smeets, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.