ECLI:NL:RBDHA:2023:21129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
NL23.32414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker en schadevergoeding na overschrijding overdrachtstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een asielzoeker, eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor een mogelijke overdracht van eiser aan Italië op basis van de Dublinverordening. Eiser had in 2020 asiel aangevraagd in Nederland, en de uiterste overdrachtstermijn van 18 maanden was inmiddels verstreken. De rechtbank stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag was overgegaan naar Nederland, omdat de overdrachtstermijn was verlopen en er geen feiten of omstandigheden waren die dit anders maakten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring, die onrechtmatig was vanaf het moment van opleggen. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.600,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 16 dagen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, en is bekendgemaakt op 9 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32414

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Tijdens de zitting op 26 oktober 2023 is gesproken over de vraag of eiser terecht als zogeheten Dublinclaimant in bewaring is gesteld. Eiser heeft in dit verband gesteld dat al van meet af aan duidelijk moet zijn geweest dat niet Italië of Duitsland, maar Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, zodat de Dublinverordening [1] niet van toepassing is en eiser op de verkeerde grondslag in bewaring
is gesteld.
3. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiser zich blijkens Eurodac-gegevens al in 2016 in Duitsland heeft gemeld, alvorens hij in 2018 asiel aanvroeg in Italië. Er was dus een aanknopingspunt dat Duitsland verantwoordelijk was voor een beslissing over zijn eventuele verblijfsrecht. Verweerder kon hem daarom op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring stellen en Duitsland verzoeken hem terug te nemen. Inmiddels blijkt uit de door Duitsland overgelegde informatie dat Duitsland zich niet verantwoordelijk acht, maar Italië. De termijn om eiser over te dragen is bovendien verlengd omdat eiser ook in Duitsland met onbekende bestemming is vertrokken. Inmiddels zijn er dus voldoende aanknopingspunten dat toch Italië verantwoordelijk is voor zijn verblijfsaanvraag, aldus verweerder.
4. Op grond van artikel 59a van de Vw kan verweerder een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is, met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in bewaring stellen met inachtneming van artikel 28 van die verordening. Op grond van artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vb kan een vreemdeling in bewaring worden gesteld of een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd indien (a) een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en (b) een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan de onder (a) genoemde grond. Vaststaat dat eiser ook in 2020 asiel heeft aangevraagd in Nederland en dat toen op 15 september 2020 aan de Italiaanse autoriteiten is gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee destijds ingestemd op 28 september 2020. Ook staat vast dat eiser vervolgens met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij niet is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft toegelicht dat de uiterste overdrachtstermijn nog op 30 december 2020 is verlengd tot ten hoogste 18 maanden, maar daar is dus geen overdracht op gevolgd.
6. Artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt dat in een dergelijk geval de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen komt te vervallen en dat de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Daarmee is Nederland dus verantwoordelijk is geworden voor eisers verzoek om een verblijfsaanvraag. Dat eiser in 2016, 2021 en 2022 ook asiel heeft aangevraagd in Duitsland, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel [2] , hetgeen nog wordt ondersteund door de omstandigheid dat ook Duitsland inmiddels heeft verwezen naar Italië en om die reden heeft laten weten niet akkoord te gaan met het terugnameverzoek van Nederland.
7. Nu in dit geval de verantwoordelijkheid op grond van artikel 29, tweede lid, van
de Dublinverordening is overgegaan op Nederland en niet gebleken is van feiten of omstandigheden die dit anders maken, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten waren voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, zodat eiser niet in bewaring kon worden gesteld op grond van artikel 59a van de Vw. De beroepsgrond slaagt.
6. Omdat verweerder al op de hoogte was van de hiervoor genoemde omstandigheden alvorens het besluit tot inbewaringstelling werd genomen, is de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Eisers overige beroepsgronden hoeven daarom niet te worden besproken. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 16 x € 100,- (verblijf in het detentiecentrum) = € 1.600,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). De 1,5 punten voor de zitting worden toegekend omdat de zaak oorspronkelijk op 24 oktober 2023 op zitting zou worden behandeld en gemachtigde ook op die dag aanwezig was. De zaak kon echter niet worden behandeld omdat geen (voor eiser geschikte) tolk beschikbaar was. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 27 oktober 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voluit: Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend
2.Vgl. ook Rb Den Haag 12 juni 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5973