Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslist.
4. Eiseres heeft op 24 augustus 2021 de aanvraag ingediend. De beslistermijn zou daarmee in beginsel op 24 februari 2022 verstrijken.
5. Bij besluit van 20 augustus 2021 heeft verweerder echter met ingang van 26 augustus 2021 voor de duur van zes maanden een besluitmoratorium3 ingesteld voor asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan. Op grond van artikel 2 van dit besluit wordt de beslistermijn als bedoeld in artikel 42 van de Vw, op grond van artikel 43, eerste lid, van de Vw verlengd met een jaar voor vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan, die een aanvraag indienen of hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
6. Bij brief van 31 augustus 2021 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat de beslistermijn in haar zaak vanwege het besluitmoratorium met één jaar wordt verlengd en dat daarom uiterlijk 24 augustus 2022 op haar aanvraag wordt beslist. De rechtbank constateert dat deze uiterlijke beslisdatum niet in overeenstemming is met het gegeven dat de beslistermijn wordt verlengd met 1 jaar. De beslistermijn zou namelijk, zoals hierboven in rechtsoverweging 5 is benoemd, in beginsel op 24 februari 2022 verstrijken. Indien de beslistermijn conform het besluitmoratorium vervolgens met één jaar zou worden verlengd, dan zou de beslistermijn verstrijken op 24 februari 2023 en niet op 24 augustus 2022 zoals in de brief van verweerder staat. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in de brief van 31 augustus 2021. Daarnaast houdt artikel 2 van het besluit instellen besluitmoratorium en vertrekmoratorium vreemdelingen Afghanistan alleen in dat de beslistermijn van lopende aanvragen wordt verlengd met één jaar. Een mogelijkheid voor verweerder om de termijn een half jaar te verlengen is daarin niet opgenomen. Een verlenging tot 24 augustus 2022 zou dan ook niet in lijn zijn met het besluitmoratorium.
7. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de beslistermijn om op de aanvraag van eiseres te beslissen zou eindigen op 24 februari 2023. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.4 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van eiseres valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit zou in beginsel betekenen dat de beslistermijn in haar zaak dus met negen maanden is verlengd. Echter, op het moment dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld waren meer dan eenentwintig maanden verstreken. Hiermee was de maximale beslistermijn als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verstreken op het moment van ingebrekestelling. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 25 mei 2023 in gebreke heeft gesteld en dat eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
8. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
9. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
10. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van eenentwintig maanden is overschreden.7
De rechtbank overweegt dat de termijn van eenentwintig maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de andere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.7 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank wel een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 20208 ontwikkelde 8+8 wekenmodel.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
12. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.10
13. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).