ECLI:NL:RBDHA:2023:21114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.31932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A.J. de Jong - Nibourg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, Vw 2000; beoordeling van de gronden voor de maatregel van bewaring en de voortvarendheid van de overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op zitting, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de zitting werd geschorst vanwege het ontbreken van een tolk. Na hervatting van de zitting op 23 oktober 2023 heeft eiser afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft betwist dat hij illegaal in Nederland verbleef, maar de rechtbank oordeelt dat zijn argumenten niet voldoende zijn om de maatregel te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris met voldoende voortvarendheid heeft gewerkt aan de overdracht van eiser aan Duitsland, en dat er geen aanleiding is om een lichter middel dan de inbewaringstelling toe te passen.

De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt opgemerkt dat de inbewaringstelling van eiser niet onrechtmatig is, ook niet met inachtneming van de ambtshalve toetsing. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 oktober 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31932

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Omdat er geen tolk is verschenen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting op 23 oktober 2023 hervat. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om op een zitting te worden gehoord. In het dossier bevindt zich een door eiser getekende afstandsverklaring. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De maatregel van bewaring
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser heeft (onder meer) de feitelijke juistheid van de zware gronden onder 3a en 3b betwist. Ten aanzien van de zware grond onder 3a heeft eiser aangevoerd dat hij in Italië een verblijfsvergunning heeft en daarom een vrije termijn heeft waarbinnen hij in Nederland mag verblijven. Ten aanzien van de zware grond onder 3b heeft eiser aangevoerd dat hij ten tijde van zijn staandehouding net Nederland was ingereisd en nog gaan kans had gehad zich te melden bij de korpschef. Bovendien is het maar de vraag of hem mag worden tegengeworpen dat hem niet is toegestaan zich op te houden in het Schengengebied nu eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring niet mocht worden opgelegd op de daaraan ten grondslag liggende gronden. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. De zware grond onder 3a is feitelijk juist. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat eiser wel stelt dat hij een verblijfsvergunning heeft in Italië maar dat het dossier geen andere informatie bevat waaruit blijkt dat dit daadwerkelijk het geval is. Uit de bevraging van Eurodac van 7 oktober 2023 blijkt niet dat eiser in Italië is geregistreerd en ook eiser heeft deze stelling op geen enkele manier onderbouwd.
5. Verder acht de rechtbank ook de zware grond onder 3b feitelijk juist. Verweerder heeft in de maatregel gemotiveerd uiteengezet dat eiser zijn illegale verblijf in Nederland niet bij de korpschef heeft gemeld. Weliswaar is eiser al kort na zijn gestelde aankomst in Nederland staande gehouden, maar uit het dossier blijkt niet dat eiser voornemens was zich bij de korpschef te melden. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling immers verklaard dat hij dronken was en zich niet ervan bewust was dat hij in Nederland was. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken door zich niet te melden bij de korpschef. Nu uit niets blijkt dat eiser wel het voornemen had zich te melden bij de korpschef, komt in zoverre geen betekenis toe aan het feit dat eiser al kort na zijn inreis in Nederland zou zijn staande gehouden.
6. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 [1] kan bij de zware gronden onder 3a en 3b in het algemeen worden volstaan met een feitelijke toelichting. De feitelijke juistheid van die zware gronden geeft in beginsel grond om aan te nemen dat aan het vereiste van een risico op onttrekken is voldaan. Een nadere toelichting waarom uit die zware grond een risico op onttrekking volgt is daarom niet vereist. Dit betreft een weerlegbaar rechtsvermoeden. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd is hij er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd het rechtsvermoeden dat sprake is van een risico op onttrekking te weerleggen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden onder 3a en 3b en de daarbij door verweerder gegeven (feitelijke) toelichting, in onderlinge samenhang bezien reeds voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring derhalve reeds dragen. Wat eiser over de overige zware en lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking meer.
De voortvarendheid
8. Voor zover eiser daarnaast aanvoert dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn overdracht aan Duitsland, slaagt deze beroepsgrond evenmin. Daartoe is van belang dat verweerder eiser op 8 oktober 2023 in bewaring heeft gesteld. Vervolgens heeft verweerder op 11 oktober 2023 een vertrekgesprek met eiser gehouden en is op diezelfde dag een terugnameverzoek verzonden naar de Duitse autoriteiten. De Duitse autoriteiten zijn op 13 oktober 2023 akkoord gegaan met de terugname van eiser, waarna op 16 oktober 2023 een overdrachtsbesluit is genomen. Vervolgens is de overdracht gepland voor 25 oktober 2023. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met voldoende voortvarendheid werkt aan de overdracht van eiser.
Het lichter middel
9. Eiser voert tevens aan dat verweerder had moeten volstaan met de toepassing van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft aangegeven dat hij uit Nederland wil vertrekken dus verweerder had eiser ook meteen op de trein naar Duitsland kunnen zetten in plaats van hem in bewaring te stellen.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Ten eerste heeft daarbij te gelden dat de zware gronden onder 3a en onder 3b en de daarbij gegeven motivering wijzen op een significant risico dat eiser zich aan toezicht zal onttrekken. Aan de enkele stelling van eiser dat hij wel uit Nederland wil vertrekken heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geloof gehecht. Verder is in dit kader van belang dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen aanleiding wordt gezien om te volstaan met de toepassing van een lichter middel dan de inbewaringstelling.
Het verblijf in een politiecel
11. Tot slot wijst eiser erop dat hij meerdere dagen in een politiecel heeft moeten verblijven. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12. Voor bewaring wordt in de regel gebruik gemaakt van een gespecialiseerde inrichting. Dit is een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring, waarvan de bewaringsrechter de
niet-naleving als daar aanleiding toe is ambtshalve [2] moet vaststellen. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie [3] volgt verder dat een vreemdeling alleen in een niet-gespecialiseerde inrichting kan worden geplaatst als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. Uit de uitspraken van de Afdeling van 13 augustus 2021 [4] en van 16 november 2022 [5] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen, maakt de rechtbank op dat wanneer dit minder dan 24 uur heeft geduurd deze plaatsing vanwege voornoemde organisatorische redenen kan worden gerechtvaardigd.
13. Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat zijn inbewaringstelling ten onrechte meerdere dagen ten uitvoer is gelegd in een niet-gespecialiseerd inrichting, te weten een politiecel, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Na het opleggen van de maatregel van bewaring is eiser immers diezelfde dag nog in het detentiecentrum in Rotterdam geplaatst, een gespecialiseerde inrichting voor de tenuitvoerlegging van bewaring. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
De conclusie
14. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet leiden niet tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is te achten. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing [6] waartoe de rechtbank gehouden is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong - Nibourg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.M. van Dommele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 oktober 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829 (onder 6) en de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3414.
3.Zie bijvoorbeeld het arrest W.M. van het Hof van Justitie van 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:511.
6.ECLI:EU:C:2022:858.