ECLI:NL:RBDHA:2023:21109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/09/645215 / HA ZA 23-293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verstrekking van justitiële informatie door de Staat aan De Nederlandsche Bank en de gevolgen voor de eiser

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige verstrekking van justitiële informatie aan De Nederlandsche Bank (DNB). Eiser stelt dat deze verstrekking heeft geleid tot verlies van zijn baan bij Mazars en aanzienlijke financiële en psychische schade. De Staat betwist de vordering en stelt dat deze is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn op 22 oktober 2013 is aangevangen, toen eiser op de hoogte werd gesteld van de verstrekking van zijn gegevens aan DNB. Eiser had tot uiterlijk 23 oktober 2018 de Staat aansprakelijk moeten stellen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de vordering van eiser is verjaard en wijst deze af. Daarnaast wordt overwogen dat het beroep van eiser op de onaanvaardbaarheid van de verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet wordt gehonoreerd, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/645215 / HA ZA 23-293
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
In 2013 heeft de Staat op verzoek van De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB) justitiële informatie over [eiser] aan DNB verstrekt omdat [eiser] , die op dat moment in dienst was van Mazars Paardekooper Hoffman N.V. (hierna: Mazars), werkzaamheden zou gaan verrichten voor DNB in het kader van een tijdelijk project. [eiser] stelt dat de Staat deze informatie niet had mogen verstrekken aan DNB. [eiser] stelt dat hij door het verstrekken van deze informatie zijn baan bij Mazars is kwijt geraakt, financiële en psychische problemen heeft gekregen en arbeidsongeschikt is geraakt. Hierdoor heeft hij forse financiële schade geleden en hij vindt dat de Staat deze schade moet vergoeden.
De Staat stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat [eiser] deze procedure te laat is gestart en dat de vordering is verjaard. Bovendien vindt de Staat dat er geen fout is gemaakt en dat de gegevens van [eiser] aan DNB verstrekt mochten worden. Als er toch een fout zou zijn gemaakt, dan is er volgens de Staat geen causaal verband tussen de fout en alle schade die [eiser] stelt te hebben geleden.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Daarna volgt een opsomming van de vorderingen die [eiser] heeft ingesteld en de juridische argumenten die hij daarvoor gebruikt, gevolgd door een beoordeling van die argumenten en van de vorderingen. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 november 2022, met producties 1 tot en met 22;
  • het vonnis van 29 maart 2023 van de kantonrechter van deze rechtbank waarbij de zaak is verwezen naar Team Handel van deze rechtbank;
  • de conclusie van antwoord;
  • het vonnis van 12 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 augustus 2023.
2.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Begin 2012 heeft DNB een traject ingezet dat tot doel had te komen tot realistische waarderingen van commercieel vastgoed door onder toezicht van DNB staande banken. Na een inventarisatie in 2012 heeft DNB een breder onderzoek opgezet: de
asset quality review.De eerste fase van dat onderzoek had tot doel om het proces van waardering en beheer binnen banken met betrekking tot commercieel vastgoed structureel te verbeteren. In de tweede fase is onderzoek gedaan naar de vastgoed(leningen)portefeuilles van de banken met als doel te komen tot een scherper beeld van de waarde van het commercieel vastgoed dat tot zekerheid strekt van door banken verstrekte leningen.
3.2.
[eiser] was van 1 oktober 2013 tot 1 maart 2014 werkzaam bij Mazars in de functie van junior manager financial audit.
3.3.
Voor de uitvoering van de tweede fase van de
asset quality review(hierna: het project) heeft DNB de Amerikaanse firma BlackRock Solutions (hierna: BlackRock) gecontracteerd. BlackRock heeft op haar beurt CBRE en Mazars als “onderaannemers” ingeschakeld.
3.4.
Ten behoeve van die tweede fase van het project zijn via Mazars 56 personen ingezet. Deze personen werden door DNB (strafrechtelijk) gescreend
.Een van de door Mazars ingezette personeelsleden was [eiser] .
3.5.
Op 17 oktober 2013 heeft [eiser] in verband met de screening het screeningsformulier ontvangen en ondertekend. Met dit ondertekende formulier heeft [eiser] aan DNB toestemming verleend om justitiële gegevens van hem op te vragen.
3.6.
Bij aangetekende brief van 22 oktober 2013 heeft DNB [eiser] bericht dat zij op grond van de beschikbare informatie het voornemen heeft [eiser] geen toestemming te verlenen om de (beoogde) werkzaamheden voor DNB uit te voeren.
3.7.
Op 7 november 2013 heeft er op verzoek van [eiser] een gesprek plaatsgevonden tussen twee medewerkers van DNB enerzijds en [eiser] anderzijds. DNB heeft [eiser] op dezelfde dag telefonisch medegedeeld dat het gesprek voor DNB geen aanleiding was om terug te komen op het eerder kenbaar gemaakte voornemen.
3.8.
Op 8 november 2013 heeft DNB Mazars telefonisch ingelicht dat [eiser] niet door de screening was gekomen en dat hij daarom van het project moest worden gehaald.
3.9.
Op 5 december 2013 moest [eiser] het kantoor van Mazars verlaten.
3.10.
Bij beschikking van 29 januari 2014 heeft de kantonrechter te Amsterdam de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Mazars ontbonden met ingang van 1 maart 2014.
3.11.
Bij brief van 22 mei 2014 heeft DNB [eiser] in reactie op een brief van [eiser] aan de president van DNB – kort gezegd – bericht dat hij het screeningsdossier van [eiser] opnieuw heeft laten bekijken en dat hij tot het oordeel is gekomen dat het screeningsonderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
3.12.
In augustus 2014 heeft [eiser] onder de Klokkenluidersregeling van DNB melding gedaan van misstanden. Hij heeft zijn melding gericht tot de voorzitter van de Raad van Commissarissen van DNB. In deze procedure is [eiser] bijgestaan door advocaat mr. P.J. Kreijger. [eiser] is ontvankelijk verklaard in drie van de vier meldingen.
3.13.
Op 15 september 2014 heeft [eiser] DNB gedagvaard in een civiele procedure. Hij werd in deze procedure ook bijgestaan door een advocaat, dit keer mr. Y. Ersoy. [eiser] vorderde in die procedure een schadevergoeding van DNB wegens onrechtmatig handelen bij de screeningsprocedure. Bij vonnis 22 juli 2015 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen afgewezen.
3.14.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Begin 2016 heeft [eiser] een regeling getroffen met DNB waarna de procedure in hoger beroep en ook de procedure onder de Klokkenluidersregeling is geëindigd. Onderdeel van die regeling was een door DNB aan [eiser] te betalen schadevergoeding van € 250.000.
3.15.
De woning van [eiser] is in juni 2016 executoriaal verkocht.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort samengevat – een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor door [eiser] geleden schade, met veroordeling van de Staat tot vergoeding van die schade nader op te maken bij staat, en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door in oktober 2013 de in het kader van de screeningsprocedure door DNB aangevraagde justitiële gegevens van [eiser] zonder grondslag aan DNB te verstrekken.
4.3.
De Staat voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Primair beroept de Staat zich erop dat de vordering van [eiser] is verjaard. Subsidiair betwist de Staat dat het verstrekken van de gegevens van [eiser] aan DNB onrechtmatig was. Tot slot meent de Staat dat er geen causaal verband bestaat tussen de door [eiser] gestelde schade en de aan de Staat verweten onrechtmatige gedraging.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verjaring van de vordering
5.1.
De Staat is van mening dat de (gepretendeerde) vordering van [eiser] is verjaard. De Staat voert hiertoe aan dat de verjaringstermijn op 22 oktober 2013 is aangevangen. Op die datum is [eiser] per aangetekende brief van DNB op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat de Staat zijn justitiële gegevens aan DNB heeft verstrekt. Op 17 oktober 2022 had [eiser] DNB voor het opvragen van die gegevens toestemming gegeven door ondertekening van het screeningsformulier. Uit de tekst op het screeningsformulier blijkt dat het gaat om een verstrekking op grond van artikel 26 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg). Vanaf 22 oktober 2013 was [eiser] daarom bekend met de door hem gestelde schade en de daarvoor (mogelijk) aansprakelijke (rechts)persoon. Omdat [eiser] niet tijdig een stuitingshandeling heeft verricht is de vordering van [eiser] jegens de Staat op 22 oktober 2018 verjaard. [eiser] heeft de Staat voor het eerst bij dagvaarding van 10 november 2022 – en dus te laat – aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad.
5.2.
[eiser] betwist dat zijn vordering is verjaard. Hij voert aan dat hij wist dat de Staat in oktober 2013 zijn justitiële gegeven aan DNB heeft verstrekt, maar dat hij tot voor kort niet wist dat hij ook de Staat aansprakelijk kon stellen voor de schade die hij door deze gegevensverstrekking heeft geleden. Hij meent dat de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) pas is gaan lopen op het moment waarop hij daadwerkelijk in staat was om een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Dit kon hij pas doen toen hij voldoende zekerheid had dat de Staat hiervoor aansprakelijk was. Hij heeft pas voldoende zekerheid gekregen nadat hij ergens in 2022 onderzoek heeft gedaan naar de wettelijke grondslagen waarop de Staat justitiële gegevens mag verstrekken. Hij wijst hierbij op een tweetal arresten van de Hoge Raad, te weten “Saelman” (HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8168) en “De Mispelhoef” (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552).
5.3.
Bij de beoordeling van het beroep op verjaring stelt de rechtbank het volgende voorop. Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. De verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Dit houdt niet in dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is vereist dat de benadeelde – behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon – daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval.
5.4.
[eiser] heeft op 17 oktober 2013 toestemming aan DNB verleend om zijn justitiële gegevens op te vragen. DNB heeft vervolgens bij aangetekende brief van 22 oktober 2013 aan [eiser] medegedeeld dat zij, op grond van de haar beschikbare informatie, het voornemen heeft om [eiser] geen toestemming te verlenen om werkzaamheden ten behoeve van DNB uit te voeren. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in de gegeven context uit deze brief had kunnen en moeten afleiden dat de Staat de justitiële gegevens met betrekking tot [eiser] aan DNB had verstrekt. Dit betekent dat de verjaringstermijn op 22 oktober 2013 is aangevangen. Op dat moment moet [eiser] geacht worden bekend te zijn met zijn schade (waarbij geldt dat de precies omvang van zijn schade nog niet duidelijk hoefde te zijn) en met de rechtspersoon die daarvoor aansprakelijk kon worden gesteld, namelijk de Staat. [eiser] had dus in de vijf jaar daarna (uiterlijk op 23 oktober 2018) de Staat aansprakelijk moeten stellen of in elk geval de verjaring moeten stuiten. Dat heeft hij niet gedaan.
5.5.
Anders dat [eiser] stelt, is de verjaringstermijn niet pas aangevangen op het moment dat hij – na eigen onderzoek voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding op 10 november 2022 – erachter kwam dat de Staat zijn justitiële gegevens volgens hem zonder wettelijke grondslag aan DNB had verstrekt. Dit betreft immers een juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden. Zoals hiervoor is overwogen, is bekendheid met de juridische beoordeling niet vereist voor aanvang van de verjaringstermijn. De door [eiser] aangehaalde jurisprudentie biedt geen steun voor een ander gezichtspunt.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard.
Verjaringsberoep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
5.7.
[eiser] heeft zich erop beroepen dat het door de Staat gedane beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij wijst daarbij op het Rapport van de Werkgroep reflectie toeslagenaffaire rechtbank “Recht vinden bij de rechtbank” waarin staat dat rechtbanken, gelet op hun specifieke rol als eerstelijnsrechter bij de behandeling van zaken, een groter gewicht mogen toekennen aan de rechtsbescherming van het individu dan aan het waarborgen van de rechtseenheid en de rechtszekerheid.
5.8.
Voorop staat dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat terughoudendheid dus is vereist. De Hoge Raad houdt in het algemeen strikt de hand aan de verjaringsregels, ook als dat “uit het oogpunt van individuele gerechtigheid” soms moeilijk te begrijpen is. De aard van deze zaak – waaraan [eiser] ten grondslag heeft gelegd dat hij schade heeft geleden doordat de Staat zonder wettelijke grondslag zijn justitiële gegevens aan DNB heeft verstrekt – maakt nog niet dat de Staat geen beroep op verjaring kan doen. Dat de Staat er in zaken die betrekking hebben op de afwikkeling van de “toeslagenaffaire” voor heeft gekozen zich niet op verjaring te beroepen, brengt evenmin mee dat een verjaringsberoep in de onderhavige zaak – die geen verband houdt met (de gevolgen van) terugvordering van toeslagen – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar of in strijd met het gelijkheidsbeginsel moet worden geacht. Niet valt in te zien waarom [eiser] zijn vordering niet tijdens de verjaringstermijn heeft ingesteld of de verjaring van zijn vordering in ieder geval heeft gestuit. Dat geldt eens te meer omdat hij zowel in de civiele procedure tegen DNB als in de procedure onder de Klokkenluidersregeling bij DNB is bijgestaan door een advocaat, en dus mag worden aangenomen dat [eiser] destijds deugdelijk over zijn juridische positie is geïnformeerd. Voor het overige heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die het beroep op verjaring van de Staat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken.
Slotsom en proceskosten
5.9.
De slotsom is dat een (eventuele) vordering tot schadevergoeding van [eiser] vanwege onrechtmatig handelen van de Staat is verjaard en dat de vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, moet worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de gevorderde verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig tegen [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden. Deze verklaring voor recht beoogt immers het verkrijgen van schadevergoeding. Aangezien de vordering tot schadevergoeding is verjaard, heeft [eiser] in zoverre geen belang meer bij de verklaring voor recht. Dat – los van de beoogde schadevergoeding – anderszins sprake is van een belang bij die verklaring voor recht is gesteld noch gebleken.
5.10.
Aangezien de vorderingen van [eiser] ten aanzien van het vermeende onrechtmatig handelen van de Staat om voornoemde reden worden afgewezen, kan in het midden blijven of de Staat met het verstrekken van de justitiële gegevens onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] . De rechtbank overweegt in dit verband ten overvloede dat, gelet op de toelichting van de Staat op de mondelinge behandeling van 4 augustus 2023 over de wijze waarop de justitiële gegevens zijn verstrekt, het vooralsnog ook niet duidelijk is geworden waarom de Staat onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Daarbij komt dat [eiser] reeds een forse schadevergoeding van DNB heeft ontvangen. [eiser] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de mogelijkheid aannemelijk is dat de schade veroorzaakt door het verstrekken van de justitiële gegevens door de Staat aan DNB meer bedraagt dan de reeds ontvangen € 250.000,00. Dit betekent dat, ook al zouden de vorderingen van [eiser] niet zijn verjaard, deze door de rechtbank waarschijnlijk zouden zijn afgewezen.
5.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van De Staat als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00
5.12.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden volgens het gebruikelijke forfaitaire tarief van het Liquidatietarief Civiel begroot op € 173 aan salaris. In geval van betekening van het vonnis komen daar een extra bedrag aan salaris ad € 90 en de explootkosten van betekening bij.
5.13.
De over de proceskosten gevorderd rente zal op na te melden wijzen worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat begroot op €1.872,00 aan tot op heden gemaakte kosten, te vermeerderen met de nakosten zoals vermeld in 5.12 en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag waarop die bedragen volledig zijn betaald;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023.
1366