ECLI:NL:RBDHA:2023:21105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/09/657060 KG RK 23/1459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure inzake gezag en voogdij

Op 18 december 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Loonstein, tegen de rechters B. Martinez-Hammer, E.E. Schotte en S.J. Huizenga. De wraking was gebaseerd op verschillende gronden, waaronder het niet volledig mededelen van de inhoud van een e-mail van de pleegvader van minderjarige kinderen, en de beslissing om de zaak niet te verwijzen naar een andere rechtbank. De wrakingskamer oordeelde dat hoewel het niet volledig delen van de e-mail ongelukkig was, dit niet leidde tot de conclusie dat de rechters vooringenomen waren. De beslissing om de zaak niet te verwijzen was binnen de bevoegdheid van de rechtbank en was gemotiveerd volgens de geldende regels. De overige gronden voor wraking, zoals de aanwezigheid van de pleegvader en de minderjarige in de zittingzaal, en het afwijzen van een uitstelverzoek, werden eveneens ongegrond verklaard. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/110
zaak- /rekestnummer: C/09/657060 KG RK 23/1459
Beslissing van 18 december 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna (ook) te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. H. Loonstein,
strekkende tot de wraking van
mrs. B. Martinez-Hammer, E.E. Schotte en S.J. Huizenga,
rechters in deze rechtbank
,
hierna (ook) te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal wraking van 14 november 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 30 november 2023;
- de e-mail van mr. Loonstein waarin hij onder andere vraagt de e-mail van de president waarnaar tijdens de zitting is verwezen, te verstrekken, en
- de reactie van de wrakingskamer op dit verzoek.
1.2.
Op 4 december 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • mr. Loonstein,
  • mrs. Schotte en Huizenga (twee van de drie rechters),
  • [pleegvader] en [pleegmoeder] (respectievelijk pleegvader en pleegmoeder van drie van de minderjarige kinderen), als toehoorders, en
  • mr. E.A. Hoogendijk (advocaat van de moeder), eveneens als toehoorder.
1.3.
Mr. Loonstein heeft ter zitting gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze zijn
aan het dossier van de wrakingszaak toegevoegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaken met nummers:
  • C0/09/650010 / FA RK 23-4690,
  • C0/09/650016 / FA RK 23-4695,
  • C0/09/650023 / FA RK 23-4699 en
  • C0/09/650024 / FA RK 23-4700.
Deze zaken hebben betrekking op vier verzoekschriften van de Raad van de Kinderbescherming, strekkende tot beëindiging van het gezag van de vader (verzoeker) en de moeder en tot het benoemen van een voogd over hun zes minderjarige kinderen.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd:
de rechters hebben de (inhoud van de) e-mail van 2 november 2023 van de pleegvader verzwegen,
de rechters hebben zonder hoor en wederhoor de beslissing genomen om de zaken niet naar een andere rechtbank te verwijzen,
de rechters hebben aan één van de minderjarige kinderen ten onrechte bijzondere toegang verleend om in de zittingzaal aanwezig te zijn,
de rechters hebben [pleegvader] ten onrechte toegelaten tot de zittingzaal,
de rechters hebben ten onrechte toegestaan dat veel mensen aanwezig waren bij een zitting met gesloten deuren en
de rechters hebben een uitstelverzoek van verzoeker, waaraan hij ten grondslag legde dat zijn advocaat niet over alle stukken beschikte, ten onrechte afgewezen.
Deze omstandigheden, afzonderlijk dan wel in combinatie gezien, maken dat de schijn van partijdigheid is gewekt, aldus verzoeker.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

De wrakingskamer zal aan de hand van de volgende maatstaven het verzoek tot wraking beoordelen.
3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt verder mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit geldt ook voor een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en
naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
Ten aanzien van wrakingsgrond 1, kort gezegd de e-mail
3.3.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechters de schijn van partijdigheid hebben gewekt door de (inhoud van de) e-mail van 2 november 2023 van de pleegvader van drie van de minderjarige kinderen aan de president van deze rechtbank te verzwijgen.
3.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de voorzitter van de rechtbank (mr. Martinez-Hammer) blijkens het proces-verbaal van de zitting van 14 november 2023 het volgende heeft gezegd:
“Ik heb, als voorzitter van deze meervoudige kamer, een paar dagen geleden te horen gekregen van mijn teamvoorzitter dat [pleegvader] , de pleegvader van [drie minderjarige kinderen], vorige week in dienst getreden is bij de rechtbank Den
Haag. [pleegvader] werkt op een totaal andere afdeling dan de onze en zijn functie is
niet juridisch. Ik en ook de leden van de meervoudige kamer kennen deze meneer niet. Mij
kwam deze mededeling wel ter ore, in lijn met het bepaalde in de regeling rechtszaken eigen
personeel. (…) Ik heb de mail even geprint. Ik kreeg een e-mail doorgestuurd, afkomstig van de president van deze rechtbank. Daarin staat dat een nieuwe collega, die zij die ochtend heeft beëdigd, heeft verteld dat hij als belanghebbende is opgeroepen voor deze zitting. Dat is een mail van afgelopen donderdag. In de mail schrijft de president aan mijn teamvoorzitter dat zij het aan haar laat of zij er iets mee doet. Mijn teamvoorzitter heeft de informatie bij mij neergelegd. Verder weet ik dat het zou gaan om een functie in de bedrijfsvoering. ICT volgens mij. Dat is alles dat ik weet.”
3.5.
De wrakingskamer stelt verder vast dat ‘de mail’ een reeks doorgestuurde e-mails betreft.
De eerste e-mail is van [pleegvader] , is op 2 november 2023 gestuurd naar de president van deze rechtbank en bevat – voor zover relevant – de volgende inhoud:
“Vanmorgen bij de beëdiging is ter sprake gekomen dat ik, als pleegouder, belanghebbende ben bij een GM zitting die voor 14 november 09.00 uur gepland is.
De partijen in die zaak zijn:
  • Jeugdbescherming West (…)
  • Mw. (…) (moeder)
  • [verzoeker] (vader)
Moeder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen het beëindigen van het ouderlijk gezag. Met vader hebben we geen contact, maar de verwachting is dat hij zich wel verzet. Beide ouders weten niet dat ik werkzaam ben bij de rechtbank.”
Deze e-mail heeft de president van deze rechtbank op 2 november 2023 doorgestuurd naar de teamvoorzitter van de rechters, met de volgende tekst:
“Zie de mail hieronder van een nieuwe collega van IV die ik vanochtend heb beëdigd. Niemand hier kent hem tot zover, maar hij bracht dit onder mijn aandacht omdat ik
vertelde over de regeling rechtszaken eigen personeel. Ik laat aan jou over of je er iets mee doet. Normaal gesproken komt hij naar de zitting, maar eventueel zou hij zijn
vrouw alleen kunnen laten gaan.”
De teamvoorzitter heeft deze e-mail op 9 november 2023 doorgestuurd naar [pleegvader] (en cc naar de president van deze rechtbank), met de volgende tekst:
“Van [de president van deze rechtbank] kreeg ik onderstaande mail. Ik heb het inmiddels besproken met de voorzitter van de kamer die de zaak behandelt aanstaande dinsdag. We zien op dit moment geen reden om de zaak te verwijzen naar Rotterdam, omdat jij pas net binnen de Organisatie werkt in een ander organisatieonderdeel en jullie elkaar niet kennen.
De voorzitter zal wel aan de andere betrokkenen vragen of er een bezwaar is dat wij de zaak behandelen omdat je sinds kort bij de rechtbank Den Haag werkt in een ander
organisatieonderdeel.
Voel je vooral vrij om als belanghebbende wel bij de zitting aanwezig te zijn als je dat wilt.”
[pleegvader] heeft op 9 november 2023 een reactie gestuurd naar de teamvoorzitter (en cc naar de president van deze rechtbank), met de volgende tekst:
“Ik zal bij de zitting aanwezig zijn. Dit vooral om de pleegdochter die bij de zaak aanwezig is/wil zijn mentaal te steunen, dit doet haar best wel veel.”
De teamvoorzitter heeft deze e-mail op 9 november 2023 “ad info” doorgestuurd naar de voorzitter (mr. Martinez-Hammer).
3.6.
Mr. Loonstein heeft bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking toegelicht dat het met name gaat over het onbesproken laten van de e-mail d.d. 2 november 2023 van [pleegvader] , met name omdat daarin inhoudelijke informatie over de zaken staat vermeld. Mrs. Schotte en Huizenga hebben toegelicht dat zij niet van deze e-mail op de hoogte waren.
3.7.
De wrakingskamer stelt vast dat (ook) de hierboven genoemde e-mail van 2 november 2023 van [pleegvader] was doorgestuurd naar de voorzitter (mr. Martinez-Hammer) en dat de rechters dus wisten, althans hadden kunnen weten, wat er in de e-mail van [pleegvader] staat. Bij de rechters was dus informatie beschikbaar die zij niet volledig met partijen hebben gedeeld. De wrakingskamer is van oordeel dat het niet volledig mededelen van de inhoud van deze e-mails en het niet direct overleggen daarvan, als bijzonder ongelukkig kan worden aangemerkt. De verzoekschriften die tijdens de mondelinge behandeling zouden worden besproken, betroffen een gevoelig onderwerp. Het was simpelweg beter geweest om volledig transparant te zijn. Echter, deze gang van zaken, hoe ongelukkig ook, leidt niet tot de conclusie dat de rechters
vooringenomenwaren, of dat vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was.
Ten aanzien van wrakingsgrond 2, kort gezegd het niet verwijzen
3.8.
Verzoeker heeft daarnaast aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechters een onjuiste tussenbeslissing hebben genomen door de zaken niet te verwijzen naar een andere rechtbank en dit bovendien te beslissen zonder hoor en wederhoor en ondanks dat een belanghebbende bij deze rechtbank werkzaam is.
3.9.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat, anders dan verzoeker stelt, er wel degelijk sprake is geweest van hoor en wederhoor. Bij de opening van de zitting heeft de voorzitter medegedeeld dat de rechtbank voorafgaand aan de zitting geen aanleiding zag om de zaak te verwijzen. De voorzitter heeft de zitting na enige tijd geschorst, zodat partijen (onder meer) konden nadenken over hun standpunt, ook betreffende de verwijzing. Nadat partijen hun standpunten kenbaar hadden gemaakt, heeft de voorzitter de zitting nog een keer kort geschorst om te raadkameren over het vervolg van de procedure. Na die tweede schorsing heeft de voorzitter als beslissing van de rechtbank medegedeeld dat de rechtbank (nog steeds) geen aanleiding ziet om te verwijzen. Gelet op deze gang van zaken stelt de wrakingskamer vast dat er sprake is geweest van hoor en wederhoor omtrent de verwijzing.
3.10.
De beslissing om de zaak niet te verwijzen naar een andere rechtbank, is als volgt gemotiveerd:
“Het tweede punt ziet op de betrokkenheid van [pleegvader] bij de rechtszaken. De
rechtbank heeft begrepen dat vader zegt: ik heb er geen goed gevoel bij. De
verwijzingsbevoegdheid is een bevoegdheid die de meervoudige kamer heeft. We kijken in
dit geval of er sprake is van partijdigheid of een schijn van partijdigheid. De rechtbank ziet
geen aanleiding om de zaak te verwijzen. Geen van de leden van deze kamer kent [pleegvader]
. Hij is zeer recent in dienst getreden. Hij heeft niks te maken met de afdeling
waar de leden van deze kamer werkzaam zijn. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om
gebruik te maken van de verwijzingsbevoegdheid.”
3.11.
De wrakingskamer stelt vast dat het Zaaksverdelingsreglement Rechtbank Den Haag de volgende bepaling bevat:
“6. Zaken met betrokkenheid van de rechtbank
Zaken kunnen door de rechtbank ter verdere behandeling worden verwezen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is.”
3.12.
De wrakingskamer stelt daarmee vast dat de beslissing om (al dan niet) te verwijzen inderdaad, zoals de rechters tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven, binnen de rechtbank Den Haag een bevoegdheid is. Het kan, maar het is niet voorgeschreven. Dat verwijzing in de reglementen van andere rechtbanken bij iedere betrokkenheid van die rechtbanken dwingend is voorgeschreven, maakt dit niet anders.
3.13.
Kortom, de beslissing van de rechters past bij het reglement dat van toepassing is in de gegeven omstandigheden. De beslissing is ook gemotiveerd, aan de hand van de juiste maatstaf. Een andere vraag is of de beslissing anders had kunnen uitvallen en in die zin wellicht onjuist en/of onbegrijpelijk is, zeker nu een medewerker van de rechtbank de pleegvader van drie van de minderjarige kinderen is en verzoeker geen behandeling bij deze rechtbank wenst. Echter, zoals eerder overwogen, brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke tussenbeslissing als zodanig in beginsel nimmer grond kan vormen voor wraking.
Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op deze tussenbeslissing, niet toewijsbaar is.
Ten aanzien van de wrakingsgronden 3, 4 en 5, kort gezegd de aanwezigen in de zittingzaal
3.14.
Verzoeker heeft voorts aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechters onjuiste beslissingen hebben genomen door één van de minderjarigen en [pleegvader] toe te laten op de zitting en toe te laten dat de zittingzaal met gesloten deuren vol was.
3.15.
De rechters hebben samengevat te kennen gegeven dat zij, met betrekking tot de minderjarige, de toestemming op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek van de minderjarige hebben gegeven, waartegen geen van de partijen, behalve verzoeker, bezwaar heeft gemaakt. De rechters hebben in hun reactie toegelicht dat de zitting een besloten zitting betrof zonder publiek, maar met een flink aantal belanghebbenden.
3.16.
De wrakingskamer overweegt ook hier dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke tussenbeslissing als zodanig in beginsel nimmer grond kan vormen voor wraking. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die dit anders maken. Verder stelt de wrakingskamer vast dat [pleegvader] , los van de vraag of de zaken vanwege de omstandigheid dat hij werkzaam is bij deze rechtbank, zouden moeten worden verwezen naar een andere rechtbank, als belanghebbende is aan te merken, simpelweg omdat hij de pleegvader van drie van de minderjarige kinderen is. Daarnaast stelt de wrakingskamer met betrekking tot de aanwezigheid van de minderjarige vast dat partijen om hun standpunten hieromtrent zijn gevraagd en dus hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Ten slotte sluit de wrakingskamer zich aan bij de reactie van de rechters, dat deze zaken veel belanghebbenden kent. De wrakingskamer heeft niet kunnen vaststellen dat ter zitting van 14 november 2023 personen aanwezig waren die niet belanghebbend of partij zijn.
3.17.
Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de wrakingsgronden 3, 4 en 5, niet toewijsbaar is.
Ten aanzien van wrakingsgrond 6, kort gezegd het afwijzen van het uitstelverzoek
3.18.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechters de schijn van partijdigheid hebben gewekt door het afwijzen van het uitstelverzoek, ondanks het feit dat niet alle stukken waren toegezonden aan de advocaat van verzoeker.
3.19.
De rechters hebben in hun reactie naar voren gebracht dat vast staat dat de oproepbrieven aan verzoeker en mr. Loonstein zijn gestuurd. Voor zover er stukken ontbraken, had het, aldus de rechters, op de weg van mr. Loonstein gelegen om eventueel ontbrekende stukken op te vragen bij de rechtbank of zijn cliënt (verzoeker), maar dat heeft hij niet gedaan. Verder hebben de rechters naar voren gebracht dat zij ter zitting zo goed mogelijk hebben meegedacht om te komen tot een werkbare oplossing; zij hebben – onder meer – voorgesteld om de mondelinge behandeling later die dag voort te zetten. De stukken waren voor het grootste deel (gedeeltelijk) gelijkluidend en bekend bij verzoeker. Ter zitting is bovendien een papieren versie aan de advocaat van verzoeker verstrekt en de mogelijkheid besproken om, indien nodig, een leespauze in te lassen, aldus de rechters.
3.20.
De wrakingskamer overweegt dat hetgeen de rechters naar voren hebben gebracht ten aanzien van het uitstelverzoek steun vindt in het proces-verbaal. Uit het voorgaande kan de wrakingskamer dan ook geen vooringenomenheid van de rechters of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor afleiden. Het verzoek wordt op dit punt daarom ook afgewezen.
Conclusie
3.21.
De wrakingsgronden, ieder op zich dan wel in onderling verband bezien, zijn ongegrond. Het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedures worden voortgezet in de stand waarin ze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. Loonstein;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.E. Bierling, mr. G.P. Kleijn en mr. S.M. Krans, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.M.M. Versloot en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.