ECLI:NL:RBDHA:2023:21103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37918 en NL23.37921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van terugkeerbesluit, inreisverbod en bewaring van een Egyptische asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Egyptische asielzoeker (eiser) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder). Eiser had op 1 december 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd gekregen, en werd op dezelfde dag in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregelen, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft de zaak op 11 december 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft beoordeeld of het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de bewaring rechtmatig waren. Eiser stelde dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij in Italië asiel had aangevraagd, wat volgens hem concrete aanknopingspunten bood voor de toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde echter dat er geen bewijs was dat eiser in Italië asiel had aangevraagd, en dat de staatssecretaris hem niet hoefde te informeren over de gevolgen van de intrekking van zijn asielaanvraag. Eiser had ook geen beroepsgronden tegen het inreisverbod ingediend.

De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast, en dat de staatssecretaris zijn onderzoeksplicht had nageleefd. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de beroepen tegen het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de maatregel van bewaring ongegrond waren. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37918 en NL23.37921
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 1 december 2023 heeft verweerder (de staatssecretaris) aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Op diezelfde dag heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Al Ibrahim. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de bewaring van eiser rechtmatig zijn.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2005] .
Over het terugkeerbesluit en het inreisverbod
2. Eiser voert aan de staatssecretaris aan hem geen terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen. Volgens eiser zijn er concrete aanknopingspunten dat de Dublinverordening op hem van toepassing is, omdat hij heeft verklaard dat hij in Italië asiel heeft gevraagd. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2011.¹ De staatssecretaris heeft hem ten onrechte niet geïnformeerd over de gevolgen van de intrekking van zijn asielaanvraag in Nederland voor de lopende asielprocedure in Italië. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2022.² Ook heeft de staatssecretaris hem niet of onvoldoende geïnformeerd over de andere gevolgen van de intrekking van zijn asielaanvraag. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 1 december 2023 blijkt dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij in vrijheid zou worden gesteld en zelf naar Ter Apel kon gaan. Hieruit kan worden afgeleid dat zijn asielwens onverminderd bestond. Eiser betoogt dat hem niet duidelijk was dat hij terug moest naar Egypte. Er had ook rekening gehouden moeten worden met zijn jonge leeftijd. Gelet op het voorgaande was de Terugkeerrichtlijn³ niet op hem van toepassing.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in het vertrekgesprek van 1 december 2023 gezegd dat hij asiel heeft aangevraagd in Italië. In het gehoor voorafgaand aan de bewaring van 22 november 2023 heeft eiser gezegd dat in Italië (en Frankrijk) wel vingerafdrukken zijn afgenomen, maar dat hij daar geen asiel heeft aangevraagd. Tijdens hetzelfde gehoor heeft eiser gezegd dat hij in Italië is geweest, maar dat het daar heel druk was en dat hij daarom heeft besloten om in Nederland een asielaanvraag te doen. De verklaringen van eiser over of hij wel of niet asiel heeft gevraagd in Italië zijn dus wisselend. Verder blijkt uit de EU-registratiesystemen, zoals Eurodac, niet dat eiser in Italië of een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd of dat bij hem vingerafdrukken zijn afgenomen. Er waren daarom geen concrete aanknopingspunten dat de Dublinverordening op eiser van toepassing was. De staatssecretaris hoefde hem daarom ook niet te informeren over de gevolgen van de intrekking van de asielaanvraag voor een lopende asielprocedure in een andere lidstaat.
4. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat het hem niet duidelijk was dat hij terug moest naar Egypte en/of dat de staatssecretaris hem hierover onvoldoende heeft geïnformeerd. Op 1 december 2023 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd, nadat hij via een zogenoemd sprekersbriefje bij de regievoerder had aangegeven dat hij zijn asielaanvraag wilde intrekken. In dat gesprek heeft de regievoerder tegen eiser gezegd dat de asielaanvraag wordt afgesloten als hij het intrekkingsformulier ondertekent en dat er een reisdocument zal worden aangevraagd bij de ambassade van Egypte. Eiser heeft toen geantwoord dat hij zijn asielaanvraag in Italië wil afwachten en niet terug wil naar Egypte. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiser niet begreep dat hij terug zou moeten naar Egypte. Daarbij is ook van belang dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij asiel heeft aangevraagd om te voorkomen dat hij terug moest naar Egypte. Als eiser bij de aanvraag begreep dat hij zonder lopende asielaanvraag dat hij terug moest naar Egypte, dan mag hij geacht worden dit bij de intrekking daarvan óók te hebben begrepen. Onder deze omstandigheden is niet doorslaggevend dat de regievoerder heeft gezegd dat gekeken zal worden of het mogelijk is om eiser terug te laten keren naar Italië. De staatssecretaris heeft er verder terecht op gewezen dat het eiser vrij staat om opnieuw asiel aan te vragen. Verder heeft eiser gedurende de hele procedure rechtsbijstand gehad. De beroepsgrond slaagt niet.
3 Richtlijn 2008/115/EG.
5. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris vermeld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de lichte grond onder 3e. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en de motivering daarvan het terugkeerbesluit kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft verder geen beroepsgronden gericht tegen het inreisverbod.
Over de maatregel van bewaring
De grondslag van de maatregel van bewaring
8. Eiser voert aan dat hij niet op de grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld, omdat de Terugkeerrichtlijn niet op hem van toepassing is. Eiser voert ook hier aan dat er concrete aanknopingspunten zijn dat de Dublinverordening op hem van toepassing is, en dat zijn asielaanvraag niet als ingetrokken mag worden beschouwd nu de staatssecretaris hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van intrekking.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet, gelet op wat onder 3. en 4. is overwogen.
De gronden van de maatregel van bewaring
10. De maatregel van bewaring heeft dezelfde gronden als het terugkeerbesluit. Voor de betwisting van de gronden en de beoordeling van de beroepsgrond verwijst de rechtbank daarom naar wat is overwogen onder 6. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De staatssecretaris had onder meer rekening moeten houden met de jonge leeftijd van eiser, met de redenen waarom hij niet naar Ter Apel is gegaan en met zijn eerdere traumatische ervaringen. Eiser lijkt ook weinig begeleiding te hebben gehad van Nidos, een advocaat of DT&V. Eiser stelt dat de staatssecretaris in het gehoor voorafgaand aan de bewaring onvoldoende heeft doorgevraagd over eventuele belangen van eiser en zijn antwoord dat hij zich erg gestrest voelt, niet heeft opgenomen in het proces-verbaal. Verder is in de maatregel van bewaring een zin weggevallen bij de bespreking van het lichter middel. Deze gang van zaken is ook in strijd met het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.
12. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht met betrekking tot de vraag of met een lichter middel moest worden volstaan. In het gehoor voorafgaand aan de bewaring van 1 december 2023 is eerst aan eiser meegedeeld dat het aan hem is om bijzondere feiten en omstandigheden aan te voeren die tot toepassing van een lichter middel zouden moeten leiden. Vervolgens zijn vragen aan eiser gesteld over zijn medische situatie en is gevraagd of er redenen zijn om in zijn geval te kiezen voor een lichter middel. Eiser heeft daar “nee” op geantwoord. De rechtbank merkt daarbij ook op dat het in beginsel aan eiser is om eventuele belangen aan te voeren. Dat eiser nog maar net meerderjarig is, maakt dat niet anders. In de maatregel van bewaring is verder voldoende gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Er staat in dat eiser heeft verklaard dat zijn moeder gestrest is, maar dat dit niet leidt tot het opleggen van een lichter middel, omdat eiser te kennen heeft gegeven niet naar Egypte terug te zullen gaan. Er is ook ingegaan op eisers medische omstandigheden. Daarover is opgemerkt dat de medische dienst in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Hoewel daarbij de verklaring van eiser niet letterlijk is weergegeven, blijkt uit de motivering dat alle relevante medische en persoonlijke omstandigheden bij de belangenafweging zijn betrokken. Er is dus geen sprake van strijd met het verdedigingsbeginsel. De staatssecretaris heeft in de aangevoerde omstandigheden, gelet op de gronden en de verklaringen van eiser, terecht geen aanleiding gezien om een lichter middel op te leggen. De staatssecretaris heeft de omstandigheden waaronder eiser op 22 november 2023 is aangetroffen niet ambtshalve bij de beoordeling hoeven te betrekken en eiser heeft zijn stelling, dat zijn leefomstandigheden voor hem traumatisch waren, niet met (medische) stukken onderbouwd. De staatssecretaris hoefde één en ander dus niet mee te wegen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
13. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
14. De beroepen tegen het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de maatregel van bewaring zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring (NL23.37918) gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit en inreisverbod (NL23.37921) gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.