ECLI:NL:RBDHA:2023:21093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/09/654119 / FA RK 23-6881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeleidingsverzoek van minderjarigen naar Polen in het kader van internationale kinderontvoering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 december 2023 een beschikking gegeven in een teruggeleidingsverzoek van de moeder van twee minderjarige kinderen naar Polen. De moeder, woonachtig in Polen, verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar kinderen, die door de vader in Nederland waren vastgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ongeoorloofd in Nederland zijn vastgehouden, aangezien hun gewone verblijfplaats in Polen was en het gezag gezamenlijk werd uitgeoefend. De vader voerde verweer en stelde dat er risico's waren voor de kinderen bij terugkeer naar Polen, maar de rechtbank oordeelde dat de aantijgingen van mishandeling niet concreet waren gemaakt en dat er geen aanwijzingen waren voor structureel geweld. De rechtbank concludeerde dat de terugkeer van de kinderen naar Polen diende te worden gelast, met als uiterste datum 8 januari 2024. De vader werd ook veroordeeld tot betaling van de door de moeder gemaakte reis- en verblijfskosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding. De bijzondere curator werd benoemd om de kinderen te begeleiden in deze procedure.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6881
Zaaknummer: C/09/654119
Datum beschikking: 22 december 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 21 september 2023 ingekomen verzoek van:

[moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , Polen,
advocaat: mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verslag van de bijzondere curator
  • het F9-formulier, met bijlagen, van 14 december 2023 van de vader;
  • het F9-formulier, met bijlagen, van 14 december 2023 van de moeder;
  • het verweerschrift, met bijlagen, van 18 december 2023;
  • het F9-formulier, met bijlagen, van 18 december 2023 van de moeder.
Op 24 oktober 2023 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Aanwezig was B.K. Karpinska, tolk in de Poolse taal. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. Van de behandeling ter terechtzitting is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De behandeling is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 21 november 2023 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De moeder handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 19 december 2023 in raadkamer gehoord.
Op 19 december 2023 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaat, mr. drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius, bijzondere curator en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Voor de moeder was een tolk aanwezig: N. Ciches.

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar Polen, dan wel – indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen op welke datum de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven, zodat zij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Polen, met veroordeling van de vader in de kosten die de moeder heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad tot in 2018, waarna de vader elders in Polen is gaan wonen. In 2020 is de vader met zijn nieuwe partner in Nederland gaan wonen.
- De moeder en de kinderen zijn in Polen blijven wonen.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats] , Polen,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats] , Polen.
- De moeder en de vader oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
- De kinderen waren vanaf 16 juni 2023 tot 27 juli 2023 voor een vakantie bij de vader in Nederland.
- Op 24 juli 2023 heeft de vader in Polen aangifte gedaan bij het openbaar ministerie van mishandeling, misbruik en verwaarlozing van de kinderen door de moeder, de grootmoeder en de partner van de grootmoeder.
- Op 25 juli 2023 heeft de vader bij de familiekamer van de bevoegde rechter in Polen een verzoekschrift ingediend strekkende tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader in Nederland. Deze procedure is geschorst in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.
- Op 27 juli 2023 heeft de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet teruggebracht naar de moeder in Polen.
- Op 16 augustus 2023 heeft de vader bij de familiekamer van de bevoegde rechter te Polen een verzoekschrift ingediend ter verkrijging van het eenhoofdig gezag over de kinderen.
- De vader, de moeder en de kinderen hebben de Poolse nationaliteit.
- De moeder heeft zich op 1 augustus 2023 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder [registratienummer] .
- De kinderen zijn voorafgaand aan de behandeling op de zitting apart gehoord door de rechters in aanwezigheid van de bijzondere curator en een tolk N. Chiches.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de moeder is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Polen zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van de kinderen in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onmiddellijk voor hun vasthouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in Polen hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de moeder geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Nederland en dat de vasthouding van de kinderen in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de moeder naar Pools recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de kinderen in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de kinderen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De vader heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De vader stelt dat er sprake is van een ernstig risico dat de kinderen bij hun terugkeer naar Polen worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar. De vader is van mening dat uit de stukken blijkt dat er een zeer ernstig risico is dat de kinderen in het verleden door en bij de moeder gevaar liepen. De kinderen zijn in het verleden door de moeder en haar familie mishandeld en geconfronteerd met een stelselmatig onveilige situatie. Als de kinderen moeten terugkeren naar Polen betekent dat dat de kinderen opnieuw worden blootgesteld aan lichamelijke en/of geestelijke gevaren. De moeder heeft betwist dat de kinderen bij hun terugkeer naar Polen worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar.
De rechtbank overweegt als volgt. De kinderen hebben bij de bijzondere curator verklaard dat zij door de moeder worden geslagen. Daarnaar gevraagd door de rechter in het gesprek met de kinderen hebben zij dit bevestigd.. Behalve deze uitspraken bij de bijzondere curator en de genoemde bevestiging, heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat er sprake is van structureel geweld en/of mishandeling. De moeder heeft op de zitting wel bevestigd dat de kinderen er getuige van zijn geweest dat de moeder is geslagen door de grootmoeder bij wie zij in huis wonen. De aantijgingen van mishandeling van de kinderen zijn door de vader niet concreet gemaakt. Niet gebleken is dat vader in voorgaande jaren zijn zorgen hierover heeft geuit en hier melding van heeft gemaakt bij een hulpverlenende instantie of de bevoegde autoriteit in Polen. De kinderen wonen met hun moeder al vanaf 2020 bij de grootmoeder van moederskant en de partner van grootmoeder. Uit de door de moeder overgelegde verklaringen van de school die de kinderen tot medio juni 2023 in Polen bezochten, blijkt dat het goed gaat met de kinderen. Er zijn geen signalen dat de moeder en grootmoeder niet goed voor de kinderen zorgen. Van verwaarlozing van de kinderen is niet gebleken. Tijdens de gesprekken die de bijzondere curator en de rechtbank met de kinderen hebben gevoerd is gebleken dat de kinderen vragen over hun moeder ontwijken. De bijzondere curator duidt dit gedrag van de kinderen zo dat zij in een loyaliteitsconflict tussen de ouders verkeren. De rechtbank weegt ook mee dat de vader, ondanks zijn gestelde zorgen over de kinderen, niet eerder reden heeft gezien om in Polen stappen te ondernemen om de situatie waarin de kinderen in Polen verkeren te laten onderzoeken. Dit heeft hij pas gedaan toen de kinderen al bij hem in Nederland waren. De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat er het een en ander aan de hand is in het gezin van de moeder. Immers, de moeder kampt eveneens met een slechte gezondheid vanwege diabetes type I en de rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de opvoeding en verzorging van de kinderen haar zwaar valt. Zij wordt door de grootmoeder en haar partner hierin ondersteund. De rechtbank stelt wel vast dat voor de kinderen hulpverlening moet worden ingezet. Uit de stukken blijkt dat is geadviseerd om de kinderen sensorische integratietherapie te laten volgen. Gesteld noch gebleken is dat deze dan wel soortgelijke hulpverlening niet ook in Polen kan plaatsvinden. Van belang is ook dat de Raad op de zitting heeft verklaard dat als het verzoek van de moeder wordt toegewezen en de kinderen teruggaan naar Polen, de Raad een zorgmelding zal doen in Polen, zodat een hulpverlenende instantie kan onderzoeken wat er speelt in het gezin van moeder en passende hulpverlening kan worden ingezet.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De vader stelt dat [minderjarige 1] zich verzet tegen terugkeer zoals blijkt uit het verslag van de bijzondere curator. [minderjarige 1] heeft volgens de man een leeftijd op grond waarvan met zijn mening rekening moet worden gehouden. Indien [minderjarige 1] in Nederland mag blijven dient dit tevens te gelden voor [minderjarige 2] omdat hij anders van zijn broer gescheiden wordt, hetgeen hem in een ondraaglijke toestand brengt, aldus de vader.
De bijzondere curator heeft verklaard dat de kinderen klem zijn komen te zitten tussen de vader en de moeder. Zij zijn door de ontstane situatie in een loyaliteitsconflict geraakt, wat afgeleid kan worden uit de verklaringen die de kinderen hebben afgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt. De kinderen hebben allebei met de bijzondere curator gesproken. Voor de beoordeling van deze weigeringsgrond is van belang of het verzet van de kinderen tegen een terugkeer verder strekt dan de enkele wens om bij de ontvoerende ouder te blijven, hoe de kinderen tot hun bezwaren tegen hun terugkeer naar Polen zijn gekomen en of deze bezwaren authentiek zijn, in die zin dat zij gebaseerd zijn op een volledig beeld van de realiteit. De kinderen zijn nu acht en zes jaar oud. Naar het oordeel van de rechtbank kan er, gelet op de nog jonge leeftijd van de kinderen en hetgeen de bijzondere curator naar voren heeft gebracht, niet van uit worden gegaan dat deze kinderen een mate van rijpheid hebben bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden. Evenmin is de rechtbank hiervan gebleken in de kindgesprekken die de rechtbank met de kinderen heeft gevoerd. Daarom komt de weigergingsgrond van artikel 13 lid 2 HKOV niet voor toepassing in aanmerking.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen en de teruggeleiding van de kinderen bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de moeder pas aan de orde komt als de vader niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel de kinderen terug te geleiden naar Polen.
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de kinderen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 8 januari 2024, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Sterke arm
Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de moeder zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Kosten
Met betrekking tot de proceskosten zal de rechtbank, gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen de door haar gemaakt reis- en verblijfskosten te betalen toewijzen. Tegen de hoogte van deze kosten is geen verweer gevoerd. Dit betreft de volgende kosten:
Hotelkosten 15-10-2023 € 270,--
Hotelkosten 24-10-2023 € 192,50
Treinkaartje 15-10-23 € 149,80
Treinkaartje 24-10-23 € 625,28
Vliegticket 19-12-2023 € 743,--
__________
Totaal € 1.980,58
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats] , Polen,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats] , Polen.
naar Polen uiterlijk op 8 januari 2024, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar Polen en beveelt, indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Polen, dat de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk op 8 januari 2024, opdat de moeder de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Polen;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
*
veroordeelt de vader tot betaling aan de moeder van de door haar gemaakte reis- en verblijfskosten in verband met de achterhouding en teruggeleiding ter hoogte van
€ 1.980,58;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 8 januari 2024 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. , J.M. Vink, L. Koper en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.