In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van verblijfsvergunningen van een Chinese kennismigrant en zijn gezinsleden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning van eiser 1, onder de beperking 'arbeid als kennismigrant', met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij van mening was dat er sprake was van een schijnconstructie. Eiser 1 had in 2014 een verblijfsvergunning gekregen, maar de staatssecretaris stelde dat het bedrijf waarvoor hij werkte, was opgericht om hem verblijf te verschaffen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van een schijnconstructie. De rechtbank vond dat eiser 1 wel degelijk werkzaamheden had verricht en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser 1 onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overgelegde rapporten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.