ECLI:NL:RBDHA:2023:21074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL 21.18360 en NL21.18361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunningen van kennismigrant en gezinsleden, beoordeling van schijnconstructie en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van verblijfsvergunningen van een Chinese kennismigrant en zijn gezinsleden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning van eiser 1, onder de beperking 'arbeid als kennismigrant', met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij van mening was dat er sprake was van een schijnconstructie. Eiser 1 had in 2014 een verblijfsvergunning gekregen, maar de staatssecretaris stelde dat het bedrijf waarvoor hij werkte, was opgericht om hem verblijf te verschaffen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van een schijnconstructie. De rechtbank vond dat eiser 1 wel degelijk werkzaamheden had verricht en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser 1 onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overgelegde rapporten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL21.18360 (beroep)
NL21.18361 (voorlopige voorziening)
[V-Nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1977, eiser/verzoeker, hierna: eiser 1,
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum 3] 1979, eiseres/verzoekster, hierna: eiseres,
mede namens hun minderjarige kind:
[eiser 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2017, eiser/verzoeker, hierna: eiser 2,
allen van Chinese nationaliteit,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2020 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser 1 onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 15 april 2014.
Bij afzonderlijke besluiten van 10 april 2020 zijn de verblijfsvergunningen van eiseres en eiser 2 met de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij eiser’ ingetrokken met ingang van 15 april 2014, is de verblijfsvergunning van eiser 2 onder de beperking ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ ingetrokken met ingang van 29 september 2016 en is de verblijfsvergunning van eiseres onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ ingetrokken met ingang van 14 juni 2019.
Bij afzonderlijke besluiten van 23, 25 en 30 mei 2021 zijn de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn op 13 augustus 2021 door verweerder ingetrokken.
Bij besluit van 11 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers wederom ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast hebben zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk in de taal Chinees-Mandarijn is verschenen [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond en besluitvorming
1.1
Eiser 1 is in 2014 samen met eiseres (zijn echtgenote) en eiser 2 (zijn zoon) naar Nederland gekomen om te werken als kennismigrant. Eiser 1 is per 15 april 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant.’ De referent hiervoor is [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ). Aan eiseres en eiser 2 is met ingang van dezelfde datum een hiervan afhankelijk verblijfsrecht verleend.
1.2
Op 29 september 2016 is aan eiser 2 een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend met ingang van 29 september 2016 geldig tot 29 september 2021.
1.3
Op 14 juni 2019 is aan eiseres een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verleend met ingang van 14 juni 2019 geldig tot 30 mei 2020.
2.1
Op 30 september 2019 heeft verweerder een voornemen uitgebracht om de verblijfsvergunning van eiser 1 in te trekken. Verweerder heeft vervolgens in het besluit van 5 februari 2020, gehandhaafd in het bestreden besluit, de vergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ van eiser 1 met terugwerkende kracht vanaf 15 april 2014 ingetrokken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een schijnconstructie, omdat het bedrijf [bedrijf 1] is opgericht om verblijf aan eiser 1 te verschaffen, onvoldoende is aangetoond dat eiser 1 daadwerkelijk voldoende werkzaamheden heeft verricht als kennismigrant en eiser 1 zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft gehad. Daarnaast wordt eiser 1 verweten dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden. Zo heeft hij bij zijn vergunningsaanvraag in 2014 een cv overgelegd waaruit volgt dat hij tot juli 2013 werkzaam was als manager voor [bedrijf 2] (‘ [bedrijf 2] ’, nagenoeg de enige klant van [bedrijf 1] ), terwijl uit stukken is gebleken dat eiser 1 tot juli 2014 werkzaam was voor [bedrijf 2] .
2.2
De intrekking van de verblijfsvergunning van eiser 1 heeft tot gevolg dat de afhankelijke verblijfsvergunningen van eiseres en eiser 2 met de besluiten van 10 april 2020 ook zijn ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 15 april 2014. De verblijfsvergunning van eiseres onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ zou door de intrekking met terugwerkende kracht niet aan eiseres zijn verleend en wordt met hetzelfde besluit van 10 april 2020 ook ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 14 juni 2019. De verblijfsvergunning van eiser 2 onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ zou vanwege de intrekking van de afhankelijke vergunning eveneens niet aan eiser 2 zijn verleend en wordt met hetzelfde besluit van 10 april 2020 met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 29 september 2016. Deze intrekkingen leiden volgens verweerder niet tot een schending van artikel 8 van het EVRM. [1]
2.3
Sinds 18 mei 2022 heeft eiser 1 weer een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’. De referent hiervoor is NIO Netherlands B.V. Eiseres en eiser 2 hebben sinds 21 juli 2022 weer een daarvan afhankelijk verblijfsrecht.
Beroepsgronden eiser
3.1
Primair stellen eisers zich op het standpunt dat er geen grond is om tot intrekking van de verblijfsvergunning over te gaan. Subsidiair stellen eisers dat er geen of onvoldoende redenen aanwezig zijn om de verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht tot 15 april 2014 in te trekken. Volgens eisers is geen sprake van een schijnconstructie. Eiser 1 heeft wel werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] , zodat geen sprake is van oneigenlijk gebruik van de kennismigrantenregeling. Eiser 1 heeft onderzoek verricht naar het gebruik van computertechnologie over weersvoorspellingen als toepassing in de windenergie, contacten gelegd met potentiële investeerders en producenten van windenergie in Nederland en omringende landen, conferenties bezocht en documentatiemateriaal bestudeerd. Ook heeft [bedrijf 1] meer dan twee klanten gehad.
3.2
Eiser 1 stelt dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij ten tijde van het verrichten van werkzaamheden voor [bedrijf 1] eigenlijk in dienst was van [bedrijf 2] . Ook stelt verweerder ten onrechte dat eiser 1 onjuiste informatie in zijn cv heeft opgegeven en dat eiser 1 heeft verzwegen in maart 2014 nog manager te zijn bij [bedrijf 2] .
3.3
Verder stellen eisers dat uit het feit dat eiser 1 in 2018 minder dan veertig dagen in Nederland verbleef, niet kan worden afgeleid dat hij in de periode van 2014 tot 2018 geen hoofverblijf hield in Nederland. Ook het feit dat eiser 1 vanwege zijn werk regelmatig heen en weer moet reizen tussen Nederland en China, is daarvoor onvoldoende. Voor zover op eiser 1 een bewijslast rust, heeft hij hieraan voldaan door het overleggen van een uittreksel uit de BRP [2] en bankafschriften waaruit blijkt dat hij zeer regelmatig boodschappen heeft gedaan. Verweerder heeft in dit opzicht geen bewijs geleverd.
3.4
Meer subsidiair voeren eisers aan dat bij de intrekking van de verblijfsvergunningen onvoldoende rekeningen is gehouden met hun individuele belangen, meer in het bijzonder de belangen van het kind, eiser 2. Eisers stellen dat op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] (Richtlijn) vooraf een geïndividualiseerd onderzoek moet worden gedaan naar de gezinsleden en daarbij een evenwichtige en redelijke beoordeling van alle in het geding zijnde belangen verricht moet worden. Eisers verwijzen in dit kader naar het arrest Y.Z. van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [4]
3.5
Eisers stellen dat het belang van eiser 2 uitdrukkelijk is gediend bij voortzetting van zijn verblijf in Nederland en dat uitzetting naar China schadelijk is voor zijn ontwikkeling. Eiser 2 is namelijk geworteld in Nederland, hij heeft weinig tot geen banden met China en bij een gedwongen terugkeer naar China bestaat een reëel risico dat hij zijn opleiding niet zal kunnen voortzetten. Eisers wijzen hierbij op een brief van de Chinese advocaat Jiabin Jiao van 13 juli 2021, een rapportage van Defence for Children en een BIC [5] -assessment van de Rijksuniversiteit Groningen. Ook voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiser 2 niet zelf voor de fraude van zijn vader – voor zover hiervan sprake is – verantwoordelijk is. [6] Eisers stellen tenslotte dat nu de verblijfsvergunning van eiser 2 niet kan worden ingetrokken, een weigering van het verblijfsrecht van eiseres strijd oplevert met het recht op gezinsleven zoals gewaarborgd in artikel 7 van het Handvest [7] en artikel 8 van het EVRM.
4. Ook voeren eisers aan dat eiser 1 ten onrechte niet is gehoord. Eisers hebben uitdrukkelijk verzocht om eiser 1 via een online zitting te horen, dan wel eventueel telefonisch, omdat hij vanwege zijn verblijf in China niet bij de hoorzitting aanwezig kon zijn. Verweerder heeft ten onrechte dit verzoek zonder redenen afgewezen.

Beoordeling rechtbank

Beoordeling van het beroep ten aanzien van eiser 1
Onvoldoende werkzaamheden voor [bedrijf 1] ?
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op de zitting het standpunt heeft ingenomen dat hoewel eiser 1 wel degelijk werkzaamheden heeft verricht, onvoldoende is gebleken dat deze werkzaamheden voor [bedrijf 1] zijn verricht. Dit is een ander standpunt dan verweerder in het bestreden besluit heeft ingenomen, namelijk dat eiser 1 onvoldoende werkzaamheden als kennismigrant heeft verricht. De rechtbank overweegt dat [bedrijf 2] nagenoeg de enige klant is van [bedrijf 1] en dat het om deze reden niet opmerkelijk is dat de werkzaamheden die eiser 1 voor [bedrijf 1] heeft verricht ten behoeve zijn van die klant. Verweerder heeft daardoor onvoldoende gemotiveerd waarom eiser 1 onvoldoende werkzaamheden voor [bedrijf 1] in Nederland heeft verricht, waardoor verweerder ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van een schijnconstructie.
Onjuiste informatie
6. Ten aanzien van verweerders stelling dat eiser 1 onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen als onjuiste gegevens worden verstrekt dan wel gegevens worden achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijk aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Verweerder stelt dat eiser 1 onjuiste gegevens op zijn cv heeft geplaatst, namelijk dat eiser 1 tot juli 2013 manager was bij [bedrijf 2] , terwijl [bedrijf 2] heeft verklaard dat eiser 1 pas in juli 2014 zou hebben opgezegd. De rechtbank kan eisers uitleg hierover volgen, namelijk dat hij pas uit dienst zou treden bij [bedrijf 2] als hij in dienst kon treden bij [bedrijf 1] , terwijl bij de aanvraag een oudere versie van zijn cv is gebruikt. Het cv was opgemaakt in juli 2013 als voorbereiding voor een aanvraag voor het referentschap van [bedrijf 1] . Bij de vergunningsaanvraag van eiser 1 in 2014 heeft eiser 1 nagelaten een nieuwe versie van zijn cv te maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser 1 gegevens heeft achtergehouden of onjuiste gegevens heeft verstrekt die hadden kunnen leiden tot afwijzing van de aanvraag. Verweerder heeft dat ook erkend op zitting.
Hoofdverblijf
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op grond van de paspoortstempels van eiser 1 de conclusie mocht trekken dat zijn hoofdverblijf in ieder geval in 2018 is verplaatst uit Nederland. Uit de paspoortstempels volgt namelijk dat eiser 1 in 2018 minder dan veertig dagen in Nederland verbleef. De overgelegde BRP-inschrijving en pintransacties van eiser 1 maken dit niet anders. Verweerder heeft over de pintransacties opgemerkt dat daaruit niet kan worden afgeleid wie de pintransacties heeft verricht. Bovendien volgt het feitelijke verblijf niet uit de BRP-registratie.
Beoordeling van het beroep ten aanzien van eiseres en eiser 2
8. De rechtbank is hiervoor tot de conclusie gekomen dat er gebreken kleven aan de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van eiser 1. Nu de intrekkingen van de verblijfsvergunningen van eiseres en eiser 2 gebaseerd zijn op de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser 1, kleeft er ook een gebrek aan de intrekking van hun verblijfsvergunningen.
9. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat ten onrechte geen belangenafweging is gemaakt in het kader van artikel 17 van de Richtlijn. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat deze belangenafweging wel is gemaakt. In de belangenafweging in het bestreden besluit wordt namelijk enkel ingegaan op het arrest Butt [8] en op artikel 8 van het EVRM, maar niet op artikel 17 van de Richtlijn.

Conclusie

10. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een schijnconstructie, dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser 1 gegevens heeft achtergehouden of onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging in het kader van artikel 17 van de Richtlijn heeft gemaakt. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen en hierbij rekening te houden met de rapporten die na het bestreden besluit zijn overgelegd.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening dient om de uitzetting van eisers te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat nu op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.511,-. Als aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.18360
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.18361:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 362,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Basisregistratie Personen.
3.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
4.Arrest van 14 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:203.
5.Best Interests of the Child.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2405.
7.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
8.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.