ECLI:NL:RBDHA:2023:21025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
NL23.9183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eisers. De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak van 3 mei 2022 bepaald dat verweerder binnen zes weken opnieuw moest beslissen op de aanvraag. Eiser heeft op 11 februari 2023 verweerder in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 21 maanden voor het behandelen van asielaanvragen is overschreden en dat er sindsdien meer dan dertien maanden zijn verstreken zonder dat er voortgang is geboekt in de asielprocedure. De rechtbank heeft besloten dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.9183
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser sub 1] , eiser

V-nummer: [V nummer 1] ,
mede namens
[eiser sub 2], V-nummer [V nummer 2] en
[eiser sub 3], V-nummer [V nummer 3] (gezamenlijk: eisers) (gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2022 zaaknummers NL21.11673 en NL21.11674. In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eisers. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eisers. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder op 11 februari 2023 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
4. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk gegrond
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.3 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.4
6. Bij uitspraak van 8 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld.5 Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst.6 Artikel 31, vijfde lid, van
de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht.
7. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.7 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
8. Uit de gedingstukken blijkt dat eisers hun aanvraag op 28 september 2019 hebben ingediend. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, is reeds op 28 juni 2021 overschreden. Daarnaast zijn er sinds de uitspraak van 3 mei 2022 inmiddels meer dan dertien maanden verstreken. In die periode is wel een aanvullend gehoor gehouden op 23 juni 2023 en zijn op 5 juli 2022 correcties en aanvullingen ingediend, maar verder blijkt niet dat verweerder stappen heeft gezet om de asielprocedure van eisers af te ronden. Dit betekent dat verweerder nu zo snel mogelijk een besluit op de asielaanvraag van eisers moet nemen. Gezien het voorgaande zal de rechtbank aan verweerder een termijn van twee weken opleggen om te beslissen op de asielaanvraag. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
3 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
6 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
11. Omdat het beroep kennelijk gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 juni 2023

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.