ECLI:NL:RBDHA:2023:21018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
NL23.31334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging leeftijdsregistratie en bezwaar tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend in het kader van zijn bezwaar tegen de wijziging van zijn identiteitsgegevens door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker, die stelt geboren te zijn op 1 januari 2008, heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn geboortedatum naar 1 januari 2004, zoals geregistreerd door de Griekse autoriteiten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 november 2023 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en de staatssecretaris aanwezig waren.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker heeft op 15 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de IND heeft zijn geboortedatum aangepast op basis van informatie van de Griekse autoriteiten. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar dat zijn bezwaar tegen de leeftijdswijziging niet ontvankelijk is. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de kennisgeving van de leeftijdswijziging geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de registratie in Griekenland onjuist is. De staatssecretaris mag, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aannemen dat de registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn minderjarigheid aan te tonen, en de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31334

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend hangende zijn bezwaar tegen de wijziging van zijn identiteitsgegevens door de staatssecretaris. Met dat verzoek vraagt hij de voorzieningenrechter om de staatssecretaris op te dragen binnen één week op het bezwaar te beslissen of hem te behandelen alsof hij minderjarig is totdat op het bezwaar is beslist.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter legt dat hierna uit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de staatssecretaris niet bij het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoeker.
Inleidende opmerkingen en standpunten
3. Verzoeker heeft op 15 mei 2023 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij stelt dat hij geboren is op 1 januari 2008. Die geboortedatum is opgenomen in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV). De IND heeft daarna informatie van de Griekse autoriteiten ontvangen waaruit blijkt dat verzoeker daar geregistreerd staat met de geboortedatum 1 januari 2004. Daarom is de geboortedatum in de BVV op 19 juni 2023 aangepast naar 1 januari 2004. De IND, locatie Zevenaar, heeft dit met een kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens meegedeeld aan de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Verzoeker is het niet eens met deze leeftijdswijziging en hij heeft hiertegen op 21 september 2023 bezwaar gemaakt. Door deze leeftijdswijziging verblijft verzoeker nu in een opvangvoorziening voor volwassenen en wordt hem onderwijs onthouden.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening totdat de staatssecretaris heeft beslist op zijn bezwaarschrift. Verzoeker heeft namelijk onbetwist gesteld dat de wijziging van de leeftijdsregistratie gevolgen heeft gehad voor zijn opvang en zijn mogelijkheden tot het volgen van onderwijs.
Kan opgekomen worden tegen een kennisgeving leeftijdsregistratie?
5. In deze zaak is allereerst in geschil of verzoeker bezwaar kan maken tegen de kennisgeving van de leeftijdswijziging. Verzoeker betoogt dat dat kan omdat die kennisgeving een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij verwijst in dit verband naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 juli 2023. [1]
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de kennisgeving van de leeftijdswijziging geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard zal worden. Het heeft dus geen redelijke kans van slagen. Volgens de staatssecretaris is sprake van een voorbereidingshandeling die verzoeker, los van het asielbesluit, niet rechtstreeks in zijn belangen raakt als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. De omstandigheid dat andere bestuursorganen, zoals het Centraal Orgaan opvang asielzoekers of het Nidos, aan deze leeftijdsregistratie gevolgen verbinden, maakt niet dat daarmee de kennisgeving dient te gelden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verzoeker kan rechtsmiddelen instellen tegen de besluiten dan wel feitelijke handelingen van andere bestuursorganen naar aanleiding van de aanpassing van de leeftijdsregistratie. De staatssecretaris heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de door verzoeker ingeroepen uitspraak van 25 juli 2023.
5.2.
De voorzieningenrechter zal de rechtsvraag of de kennisgeving van de leeftijdswijziging een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb echter niet nader bespreken. Datzelfde geldt voor de eventuele vervolgvragen welk rechtsmiddel – bezwaar of beroep – kan worden aangewend, of het besluit is bekendgemaakt en of tijdig een rechtsmiddel is aangewend. Deze vragen kunnen in een bodemprocedure weliswaar relevant zijn, maar het is niet nodig om ze in deze voorlopige voorzieningenprocedure te beantwoorden. Ook als wordt aangenomen dat de kennisgeving een besluit is en verzoeker daar tijdig en op de juiste manier tegen is opgekomen, kan het inhoudelijke betoog van verzoeker dat zijn leeftijd ten onrechte is gewijzigd naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter namelijk niet slagen. Daarop zal hierna worden ingegaan.
Is terecht uitgegaan van de in Griekenland geregistreerde leeftijd?
6. Verzoeker betoogt dat de staatssecretaris hem ten onrechte als meerderjarige heeft geregistreerd. Hij heeft op zitting toegelicht dat hij op advies van anderen in Griekenland een meerderjarige leeftijd heeft opgegeven, omdat minderjarigen daar in de gesloten opvang terechtkomen en hij naar West-Europa wilde doorreizen. Het is niet duidelijk hoe de
Griekse autoriteiten hebben bepaald dat de door hem opgegeven leeftijd juist is en daarnaar had onderzoek moeten worden gedaan. Ter onderbouwing van zijn minderjarige leeftijd heeft verzoeker twee stukken – een uittreksel basisregistratie gezinnen voor Syrisch Arabische burgers van 18 mei 2023 en een individueel uittreksel uit het register burgerlijke stand van 18 maart 2023 – overgelegd. Op de zitting heeft verzoeker nog verklaard dat hij inmiddels ook beschikt over zijn familieboekje, dat hij ook aan de staatssecretaris zal overleggen ter beoordeling.
6.1.
De staatssecretaris heeft een leeftijdsschouw uitgevoerd omdat verzoeker zijn minderjarige leeftijd niet met documenten kon onderbouwen. Omdat de AVIM en de IND tot verschillende conclusies kwamen was de uitkomst van dat onderzoek dat twijfel bestond over de opgegeven leeftijd van verzoeker. De staatssecretaris heeft daarom conform zijn beleid nader onderzoek naar de registratie bij de Griekse autoriteiten gedaan. [2] Uit dit onderzoek is gebleken dat verzoeker daar met een geboortedatum van 1 januari 2004 staat geregistreerd.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer haar uitspraken van 15 augustus 2017 [3] en 29 april 2019, [4] volgt dat de staatssecretaris, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag aannemen dat de registratie van de geboortedatum in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Er bestaan geen aanknopingspunten om daar in dit geval niet van uit te gaan. Het is daarom aan verzoeker om aannemelijk te maken dat de registratie in Griekenland onjuist is. Daarin is verzoeker niet geslaagd. Verzoeker heeft op de zitting erkend dat de in Griekenland geregistreerde geboortedatum is gebaseerd op zijn eigen verklaringen. Dat verzoeker nu verklaart dat hij destijds niet de waarheid heeft gesproken betekent niet dat de staatssecretaris aan die op eigen verklaringen gebaseerde registratie geen waarde mocht toekennen. Met de door hem overgelegde stukken is verzoeker er evenmin in geslaagd zijn minderjarigheid aannemelijk te maken. Die documenten zijn geen identificerende documenten als bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarnaast heeft de staatssecretaris er op zitting terecht op gewezen dat uit het uittreksel basisregistratie blijkt dat de registratie van de geboorte van alle gezinsleden enkele dagen na hun registreerde geboortedata heeft plaatsgevonden, terwijl de gestelde geboorte van verzoeker op 1 januari 2008 pas op 18 mei 2023 is geregistreerd. De daarvoor op zitting gegeven verklaring dat hij in een dorp was geboren, en daarom pas later is geregistreerd, is geen toereikende verklaring, omdat zijn broers en zussen ook in datzelfde dorp geboren zijn. Datzelfde geldt voor de verklaring dat de bestaande burgerlijke administratie als gevolg van het geweld in Syrië zou zijn verwoest en dat zijn vader verzoekers gegevens daarom in mei 2023 opnieuw moest laten registreren. Daarmee is immers niet verklaard waarom dat wél zou gelden voor verzoekers gegevens, maar niet voor die van zijn ouders en broers en zussen. Aangezien de andere door verzoeker overgelegde stukken ook van 18 mei 2023 dateren, geldt voor die stukken dezelfde twijfel. De staatssecretaris heeft tot slot niet ten onrechte bij zijn beoordeling van deze documenten betrokken dat in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Syrië van mei 2022 staat dat meerdere bronnen hebben gemeld dat documenten door omkoping of met smeergeld verkregen kunnen worden op een manier die niet strookt met de wettelijk vastgelegde voorschriften en dat het gebruik van valse of vervalste documenten gangbaar is in Syrië. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat, ook als wordt aangenomen dat de kennisgeving van 19 juni 2023 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is en dat verzoeker daartegen tijdig het juiste rechtsmiddel heeft ingediend, zijn bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat ook bij afweging van de betrokken belangen geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Paragraaf C1/2.1 en C2/5 van de Vc 2000.
5.Pagina 35 van het ambtsbericht.