ECLI:NL:RBDHA:2023:2099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.17460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag gegrond; rechtbank stelt nadere beslistermijn van 9 weken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn opvolgende asielaanvraag, ingediend op 10 februari 2022. De rechtbank oordeelt dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen, namelijk zes maanden, op 10 augustus 2022 is verstreken. Eiser heeft verweerder op 18 augustus 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is en het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag wordt vernietigd.

De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen negen weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Dit is in overeenstemming met de zogenoemde ééndagstoets asiel, die van toepassing is op opvolgende asielaanvragen. De rechtbank stelt ook dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag als hij de gestelde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 418,50, voor de door een derde verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, in aanwezigheid van griffier mr. R. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17460

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de opvolgende asielaanvraag van 10 februari 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet), zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021, zijn de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw 2000 (Vw).
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat verweerder in de asielprocedure een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en de bestuursrechter bepaalt dat verweerder een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de Afdeling is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de Afdeling wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
4. Eiser heeft de opvolgende aanvraag ingediend op 10 februari 2022. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder had dus uiterlijk op 10 augustus 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 18 augustus 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Het beroep is daarom gegrond en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag wordt daarom vernietigd.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Het gaat hier om een opvolgende asielaanvraag. Daarvoor geldt de zogenoemde ééndagstoets asiel (paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Verweerder zal enige tijd nodig hebben om dat in te plannen. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de acht weken die de Afdeling daarvoor stelt in de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560). De rechtbank is ambtshalve bekend dat verweerder vervolgens één week nodig heeft om te beslissen op een opvolgende asielaanvraag. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen negen weken op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen.
6. Gelet op voornoemde rechtspraak van de Afdeling ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn van negen weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,- overeenkomstig de vaste, in uitspraken neergelegde, praktijk.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- wijst het verzoek om vaststelling van de op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.