ECLI:NL:RBDHA:2023:2095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van eiser uit Irak wegens onvoldoende geloofwaardigheid van nieuwe incidenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Iraakse nationaliteit. Eiser had een opvolgende asielaanvraag ingediend na een eerdere afwijzing van zijn asielverzoek. De rechtbank oordeelde dat de opvolgende aanvraag van eiser, die was afgewezen als kennelijk ongegrond, niet voldoende onderbouwd was. Eiser had nieuwe documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claim dat hij problemen ondervond in Irak als gevolg van een voorhuwelijkse relatie. De rechtbank concludeerde echter dat de nieuwe incidenten die eiser aanvoerde niet geloofwaardig waren en dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijswaarde hadden. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de nieuwe incidenten aannemelijk te maken, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21860

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL22.21861, op 2 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit.
2.1.
Op 4 februari 2018 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser heeft aan deze aanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser had in Irak, meer specifiek in de Koerdische Autonome Regio, een (voorhuwelijkse) relatie had met [naam 2]. De vader van [naam 2], [naam 3] geheten, is een vooraanstaand lid van de KDP (Koerdische Democratische Partij) en een machtig man. Op enig moment nam [naam 2] haar telefoon drie dagen achter elkaar niet op. Toen eiser op de vierde dag – dat was op 14 november 2017 – terugkwam van zijn werk, stond er een aantal auto’s van de Zeravani (de Koerdische militaire politie) voor zijn ouderlijk huis en zag hij leden van de Zeravani op onaangename wijze met zijn moeder praten. Eiser is toen niet naar huis gegaan, maar naar de woning van een vriend. Eiser heeft van zijn ouders vernomen dat [naam 3] bij de inval in zijn ouderlijk huis aanwezig was en dat [naam 3] heeft gezegd dat hij op zoek is naar eiser omdat eiser een relatie met zijn dochter heeft en dat hij is gekomen om eiser te vermoorden. Een week na de inval is eisers vader naar [naam 3] gegaan om toestemming te vragen voor een huwelijk tussen eiser en [naam 2]. [naam 3] heeft dit afgewezen en heeft opnieuw gedreigd eiser te zullen vermoorden. Na een verblijf van twee weken in de woning van zijn vriend is eiser naar Bagdad vertrokken en vervolgens Irak (per vliegtuig) uitgereisd. Na zijn vertrek uit Irak zijn eisers ouders nog meermalen door (mensen van) [naam 3] lastig gevallen. Ook is eiser via facebook door [naam 3] met de dood bedreigd. Bij terugkeer naar Irak vreest eiser te zullen worden vermoord door [naam 3].
2.2.
Bij besluit van 11 april 2018 heeft verweerder de eerste asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft in dit besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser in Irak een relatie met [naam 2] had. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser als gevolg van deze relatie de gestelde problemen heeft ondervonden van [naam 3]. Volgens verweerder doet er zich daarom geen asielgrond voor.
2.3.
Bij uitspraak van 24 mei 2018 (NL18.7310; ECLI:NL:RBDHA:2018:6023) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, eisers beroep tegen het besluit van 11 april 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.4.
Op 27 augustus 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze asielaanvraag bij besluit van 3 december 2018 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
3. Op 21 juni 2022 heeft eiser opnieuw een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hierover gaat deze uitspraak. Eiser heeft aan deze opvolgende asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De problemen met [naam 3] houden aan. Na eisers eerste asielprocedure hebben er zich in Irak diverse incidenten met [naam 3] voorgedaan. Eisers ouders hebben een dreigbrief met foto’s van eiser ontvangen, waarin eiser wordt bedreigd met de dood. Verder blijven eisers ouders in Irak bedreigd en lastig gevallen worden door (de mensen van) [naam 3]. Zij zijn door (de mensen van) [naam 3] mishandeld. Daarnaast zijn zij (onder meer) in de nacht door onbekende mannen bezocht en is er een voorval geweest met twee mensen uit Erbil bij een bushalte. Eisers moeder heeft in Irak een aanklacht ingediend tegen [naam 3]. De strafrechtelijke procedure in Irak is echter ten einde gekomen zonder berechting. Nog steeds vreest eiser dat hij bij terugkeer naar Irak wordt vermoord door [naam 3]. Ter onderbouwing van zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- kopieën van het strafrechtelijk dossier uit Irak (inclusief vertaling);
- schriftelijke verklaringen van de strafrechtadvocaat in Irak (inclusief vertaling);
- foto’s van verwondingen van zijn ouders;
- schriftelijke verklaring van buren/kennissen in Irak (inclusief vertaling).
Het bestreden besluit
4.1.
Het asielrelaas van eiser in deze opvolgende asielprocedure bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- aanhoudende problemen met [naam 3].
4.2.
Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst wederom geloofwaardig geacht. De gestelde aanhoudende problemen met [naam 3] heeft verweerder echter niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder doet er zich (mede) om die reden geen asielgrond voor. Daarom heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beoordeling beroepsgronden
5.1.
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar overwegingen 2.2. en 2.3, voorop dat de afwijzing van eisers eerste asielaanvraag in rechte vaststaat. Dit heeft tot gevolg dat de oordelen in die eerste asielprocedure, waaronder het oordeel dat eisers relatie met [naam 2] in Irak geloofwaardig is en het oordeel dat de uit die relatie voortvloeiende problemen met [naam 3] (de vader van [naam 2]) niet geloofwaardig zijn, in onderhavige opvolgende asielprocedure als uitgangspunt hebben te gelden. Eiser heeft in onderhavige procedure nieuwe elementen naar voren gebracht. Deze nieuwe elementen betreffen in de kern nieuwe incidenten met [naam 3] in Irak, die zich na de eerste asielprocedure van eiser hebben voorgedaan (en bewijsstukken daarvan) en die dus niet in de eerste asielprocedure zijn beoordeeld. Het gaat in dit geval dus niet om (nadere) bewijsstukken van de eerdere incidenten met [naam 3] die al in de eerste asielprocedure naar voren zijn gebracht en beoordeeld. Er bestaat wel een verband tussen de eerdere incidenten met [naam 3] die in de eerste asielprocedure zijn aangevoerd en beoordeeld en de nieuwe incidenten met [naam 3] die in onderhavige opvolgende asielprocedure naar voren zijn gebracht, nu deze incidenten volgens eiser allemaal dezelfde oorzaak hebben, namelijk zijn relatie met [naam 2] die [naam 3] heeft afgekeurd.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om de nieuwe incidenten met [naam 3], die hij in onderhavige asielprocedure naar voren heeft gebracht, aannemelijk/geloofwaardig te maken. Dit kan hij doen met bewijsstukken of door middel van zijn verklaringen. Als eiser hierin slaagt en de nieuwe incidenten met [naam 3] geloofwaardig worden geacht, zal dit een nieuw licht werpen op de eerdere incidenten met [naam 3] die reeds in de eerste asielprocedure zijn beoordeeld, en gevolgen hebben voor het (als uitgangspunt geldende) oordeel van verweerder dat die eerdere incidenten niet geloofwaardig zijn.
6.1.
Ter onderbouwing van de nieuwe incidenten met [naam 3] in Irak heeft eiser de in overweging 3. weergegeven stukken overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze stukken, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, onvoldoende zijn om de gestelde nieuwe incidenten met [naam 3] mee aannemelijk te maken. De rechtbank legt dit hierna uit.
6.2.
Ten aanzien van de kopieën van het Iraakse strafrechtdossier overweegt de rechtbank als volgt. Het strafrechtdossier bevat (kopieën van) aangiften en verklaringen die eisers moeder en vader hebben afgelegd tegenover de Iraakse politie/justitie over incidenten met [naam 3] die in 2020 zouden hebben plaatsgevonden, waaronder het incident waarbij eisers ouders een dreigbrief gericht aan eiser hebben ontvangen. Verder bevat het strafrechtdossier een (kopie van een) proces-verbaal waaruit blijkt dat de autoriteiten een onderzoek hebben geopend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit (gekopieerde) strafrechtdossier onvoldoende bewijswaarde heeft om de gestelde nieuwe incidenten met [naam 3] mee aannemelijk te maken. In de eerste plaats geldt hiertoe dat een aangifte of verklaring afgelegd tegenover de autoriteiten op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat het incident waarvan aangifte is gedaan of waarover is verklaard ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit geldt te meer indien die aangifte, zoals in dit geval, is gedaan door een persoon die niet zonder meer objectief is. In de tweede plaats geldt hiertoe dat het strafdossier geen stuk(ken) bevat waaruit blijkt dat de Iraakse autoriteiten hebben vastgesteld dat de incidenten waarvan eisers moeder aangifte heeft gedaan daadwerkelijk hebben plaatsgevonden (en hebben geleid tot een berechting).
Uit het voorgaande volgt dat aan het (gekopieerde) strafrechtdossier al om inhoudelijke redenen niet de door eiser gewenste bewijswaarde toekomt. Reeds hierom treft eisers stelling, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak LH van 10 juni 2021 (ECLI:EU:C:2021:478), dat verweerder het strafrechtdossier (in ‘stap 2’ van de procedure) niet ter zijde heeft mogen schuiven om de redenen dat de authenticiteit van het strafrechtdossier niet kan worden vastgesteld en dat eiser onvoldoende heeft verklaard over de wijze van verkrijgen van het strafrechtdossier, geen doel.
6.3.
Ten aanzien van de schriftelijke verklaringen van de strafrechtadvocaat in Irak, waarin onder meer een overzicht is gegeven van de voortgang van het onderzoek in Irak, overweegt de rechtbank dat verweerder hieraan terecht niet de bewijswaarde heeft toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Nog daargelaten dat deze verklaringen niet afkomstig zijn van de Iraakse autoriteiten waardoor de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld, geldt hiertoe dat die advocaat de gestelde nieuwe incidenten met [naam 3] niet zelf heeft vastgesteld.
6.4.
Ten aanzien van de overgelegde foto’s van verwondingen overweegt de rechtbank dat hieraan, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet de door eiser gewenste bewijswaarde toekomt, reeds nu daarop slechts lichaamsdelen met verwondingen zijn te zien en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de persoon of personen op die foto’s zijn moeder en/of vader zijn.
6.5.
Ten aanzien van de (drie) schriftelijke verklaringen van buurtbewoners in Irak overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft deze verklaringen, anders dan de hiervoor genoemde stukken, pas bij zijn zienswijze overgelegd, zonder dat hij deze verklaringen tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ had aangekondigd en zonder uit te leggen waarom deze verklaringen pas bij de zienswijze zijn ingebracht. Evenmin heeft eiser in de zienswijze toegelicht hoe hij aan deze verklaringen is gekomen, door wie deze verklaringen zijn opgesteld en op wiens verzoek deze verklaringen zijn opgesteld. Gelet op deze gang van zaken en nu de authenticiteit van de verklaringen en de objectiviteit van de desbetreffende personen niet kan worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook aan deze verklaringen niet de bewijswaarde heeft hoeven toekennen die eiser daaraan gehecht wil zien.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat de overgelegde stukken, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, onvoldoende zijn om de gestelde nieuwe incidenten met [naam 3] mee aannemelijk te maken. Eiser dient daarom de gestelde nieuwe incidenten met [naam 3] aan de hand van verklaringen geloofwaardig te maken.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om de gestelde nieuwe incidenten met [naam 3] met zijn verklaringen, ook niet als die in samenhang met voormelde stukken worden bezien, geloofwaardig te maken. Hiertoe is reeds doorslaggevend dat eiser, zoals verweerder terecht heeft gesteld, zeer summier en oppervlakkig heeft verklaard over de nieuwe incidenten met [naam 3] in Irak. Zo heeft eiser over het incident met de dreigbrief slechts verklaard dat een vriend van hem heeft gezien dat de dreigbrief in de woning van zijn ouders werd gegooid, dat daarbij is gezegd dat men weet dat eiser in Nederland verblijft en dat [naam 3], een broer van [naam 2], een broer van [naam 3] en lijfwachten van [naam 3] hierbij betrokken zijn. Eiser heeft niet (duidelijk) verklaard wanneer dit bij benadering heeft plaatsgevonden – terwijl in de verklaringen van zijn moeder en vader in het strafdossier wel (overigens inconsistente) data worden genoemd – of zijn ouders op dat moment thuis waren en de bedreigingen hebben gehoord, op welke wijze de brief precies bij de woning is afgeleverd en door wie de brief – door [naam 3], zijn broer, zijn zoon, zijn lijfwachten of door allemaal tegelijk – bij de woning is afgeleverd. Ook over het incident waarbij zijn ouders door [naam 3] zouden zijn aangevallen en gewond zouden zijn geraakt heeft eiser slechts weinig kunnen verklaren. Zo is niet (duidelijk) verteld wat er nu precies is gebeurd, wie daarbij betrokken waren, wat zijn ouders is aangedaan en wanneer dit bij benadering heeft plaatsvonden. Verder heeft eiser over het incident waarbij broers van [naam 2] (’s nachts) als designers van bruidsparen naar het huis van zijn ouders zouden zijn gekomen en over het incident bij een bushalte met twee mensen in een auto uit Erbil in feite niets kunnen vertellen. Voorts geldt dat eiser heeft verklaard dat zijn ouders nog veel vaker zijn bedreigd door (de mensen van) [naam 3], maar ook hierover heeft hij niet concreet verteld. Naar het oordeel van de rechtbank verwacht verweerder terecht van eiser dat hij over deze gestelde incidenten, die de basis vormen voor zijn opvolgende asielaanvraag, (veel) concreter en uitgebreider kan verklaren dan hij nu heeft gedaan. Dat hij niet zelf bij de incidenten aanwezig is geweest en dat zijn ouders hem daarover weinig hebben verteld, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder terecht heeft gesteld ligt het op de weg van eiser, die immers zijn asielrelaas aannemelijk heeft te maken, om bij zijn ouders navraag te doen over deze incidenten en er bij hen op aan te dringen dat zij hem voldoende vertellen over de nieuwe incidenten met [naam 3] in Irak. Nu eiser over geen van de incidenten voldoende concreet heeft verklaard, stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser onvoldoende over deze incidenten heeft verklaard om die geloofwaardig te maken.
8. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de nieuwe incidenten met [naam 3] in Irak (c.q. de aanhoudende problemen met [naam 3] in Irak) niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Deze gestelde nieuwe incidenten met [naam 3] werpen dan ook geen ander licht op de, in de eerste asielprocedure ongeloofwaardig bevonden, eerdere incidenten met [naam 3] (zie in dit verband overweging 5.2.). Er bestaat, nu eiser zeer summier heeft verklaard over de nieuwe incidenten met [naam 3] en dit hem kan worden toegerekend en nu aan de overgelegde stukken onvoldoende bewijswaarde toekomt, geen aanleiding om aan eiser het voordeel van de twijfel te geven, zoals eiser heeft verzocht/betoogd.
9. Het betoog van eiser dat verweerder bij zijn beoordeling onvoldoende heeft betrokken dat eisers relatie met [naam 2] in de eerste asielprocedure geloofwaardig is geacht en dat uit landeninformatie blijkt dat er in Iraaks Koerdistan een risico bestaat op eerwraak bij voorhuwelijkse relaties, volgt de rechtbank niet en leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Uit het bestreden besluit volgt dat de eerder geloofwaardig geachte relatie met [naam 2] in deze procedure tot uitgangspunt is genomen (zie ook overweging 5.1.). Verweerder stelt echter terecht dat de geloofwaardig geachte relatie met [naam 2], ook bezien in het licht van de landeninformatie waaruit blijkt dat eerwraak ten aanzien van mannen in Irak voorkomt, onvoldoende is om aan te nemen dat eiser in Irak heeft te vrezen voor eerwraak. Het is aan eiser om individuele omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij persoonlijk heeft te vrezen voor eerwraak. Daarin is hij niet geslaagd. Immers, eiser stelt te vrezen voor eerwraak door [naam 3], maar zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, heeft eiser zijn gestelde problemen met [naam 3], die eerwraak gerelateerd zijn, niet geloofwaardig gemaakt.
10. Het betoog van eiser dat verweerder eiser na het gehoor ten onrechte niet alsnog heeft laten onderzoeken door Medifirst en dat verweerder daarom onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat eiser als gevolg van zijn psychische toestand onvoldoende gedetailleerd heeft kunnen verklaren, volgt de rechtbank evenmin en leidt daarom evenmin tot een ander oordeel dan onder 8. is vermeld. Voorafgaand aan het gehoor heeft eiser slechts verzocht om rekening te houden met zijn concentratieproblemen. Het verslag van het gehoor geeft er blijk van dat dit is gebeurd. Pas na het gehoor heeft eiser verzocht om te worden onderzocht door Medifirst vanwege zijn psychische toestand. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat tijdens het gehoor geen duidelijke aanwijzingen naar voren zijn gekomen die aanleiding geven om te vermoeden dat eisers psychische toestand een belemmering vormde om gedetailleerd te verklaren. Uit het gehoor komt naar voren dat het gebrek aan gedetailleerde verklaringen over de nieuwe incidenten met [naam 3] hoofdzakelijk is gelegen in de omstandigheid dat eiser over deze incidenten geen (voldoende) navraag heeft gedaan bij zijn ouders. Eiser heeft zelf niet inzichtelijk gemaakt welke concrete verklaringen zouden zijn beïnvloed door zijn psychische toestand. Verder geldt dat eiser zelf geen medische stukken naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat zijn psychische toestand een belemmering vormde voor zijn vermogen om gedetailleerd te verklaren. Gelet op het vorenstaande hoefde verweerder eiser na het gehoor niet alsnog te laten onderzoeken door Medifirst en kon verweerder aan eiser tegenwerpen dat hij zeer summier en oppervlakkig heeft verklaard over de nieuwe incidenten met [naam 3].
11. De slotsom is dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw voordoet en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.
12. Tegen het opgelegde inreisverbod heeft eiser geen zelfstandige beroepsgrond(en) aangevoerd. Daarom gaat de rechtbank niet inhoudelijk op het inreisverbod in.
Conclusie
13. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.