In deze zaak heeft eiser op 21 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 13 februari 2020 zijn eerste asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was. Echter, door een vertraging in de overdracht aan de Franse autoriteiten, werd Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag. Eiser diende op 13 oktober 2020 een nieuwe aanvraag in, maar de beslistermijn van zes maanden werd overschreden zonder dat er een besluit was genomen.
De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit dat vernietigd wordt. Eiser had op 27 juni 2022 een ingebrekestelling verzonden, die door verweerder op 29 juni 2022 was ontvangen. Aangezien er meer dan twee weken waren verstreken zonder dat er een besluit was genomen, was het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank droeg verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing te nemen, met een maximum van zestien weken na de uitspraak.
Daarnaast werd bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.