ECLI:NL:RBDHA:2023:2092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.14104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag; dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 21 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 13 februari 2020 zijn eerste asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was. Echter, door een vertraging in de overdracht aan de Franse autoriteiten, werd Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag. Eiser diende op 13 oktober 2020 een nieuwe aanvraag in, maar de beslistermijn van zes maanden werd overschreden zonder dat er een besluit was genomen.

De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit dat vernietigd wordt. Eiser had op 27 juni 2022 een ingebrekestelling verzonden, die door verweerder op 29 juni 2022 was ontvangen. Aangezien er meer dan twee weken waren verstreken zonder dat er een besluit was genomen, was het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank droeg verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing te nemen, met een maximum van zestien weken na de uitspraak.

Daarnaast werd bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 21 juli 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 13 februari 2020 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 14 april 2020 heeft verweerder eiser bericht dat deze aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Omdat eiser echter niet tijdig is overgedragen aan de Franse autoriteiten, is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen.
3. Op 13 oktober 2020 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 13 april 2021 een beslissing had moeten nemen.
4. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een besluit op de aanvraag is genomen. Eiser heeft aan verweerder op 27 juni 2022 rechtsgeldig een ingebrekestelling verzonden, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze is door verweerder op 29 juni 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken, zonder dat alsnog een besluit door verweerder is genomen, voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
5. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen hem binnen een week aanvullend te horen en om vervolgens binnen een termijn van twee weken na dat gehoor op de aanvraag te beslissen en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling [3] heeft overwogen [4] , houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [5] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag passend (het 8+8-weken model).
8. De rechtbank stelt vast dat van eiser nog geen gehoor is afgenomen. Het is de rechtbank ook niet bekend of er inmiddels een gehoor is ingepland. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag aan eiser moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [6] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet [7] , zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
10. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan eiser bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560
5.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn)
7.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND