In deze zaak heeft eiser op 28 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 3 juni 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, is verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen. Eiser heeft op 9 juni 2022 een ingebrekestelling verzonden, die door verweerder op 10 juni 2022 is ontvangen. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen, is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing op de aanvraag bekend te maken, met een maximale termijn van zestien weken na de uitspraak. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.