ECLI:NL:RBDHA:2023:20877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
AWB 22/568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenrecht - VK Regulier – schijnhuwelijk - gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van een afgeleid verblijfsrecht als partner van een Italiaanse referent. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat er twijfels bestonden over de oprechtheid van de relatie, die door de Staatssecretaris als een schijnhuwelijk werd gekwalificeerd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 behandeld en na het sluiten van het onderzoek op 3 juli 2023 heropend om partijen te laten reageren op een relevante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de relatie als schijnrelatie moet worden aangemerkt. Hoewel er twijfels zijn over de oprechtheid van de relatie, zijn de verklaringen van eiseres en referent onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van bedrog of misleiding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument op goede gronden is geweigerd.

De rechtbank wijst eiseres en referent op het belang van objectief bewijs voor een eventuele vervolgaanvraag, zoals medische informatie over de psychische toestand van referent en bewijs van hun relatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van alle omstandigheden in zaken die betrekking hebben op verblijfsrecht en de beoordeling van de oprechtheid van relaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres op grond van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) geen afgeleid verblijfsrecht heeft.
Bij besluit van 9 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld te Dordrecht. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor eiseres verschenen [naam referent] (referent) en [persoon A] (nicht van eiseres).
De rechtbank heeft, nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, het onderzoek op 3 juli 2023 heropent om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2357.
Verweerder heeft op 6 juli 2023 een reactie ingediend.
Eiseres heeft hierop op 20 juli 2023 gereageerd.
Nu beide partijen hebben aangegeven niet op een nadere zitting gehoord te willen worden heeft de rechtbank op 24 juli 2023 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op 27 september 1967 en bezit de Surinaamse nationaliteit.
1.1.
Eiseres is op 28 december 2019 Nederland ingereisd. Op 8 september 2020 heeft zij een aanvraag ingediend voor een afgeleid verblijfsrecht als partner van referent. Referent is geboren op [geboortedatum] 1961 en bezit de Italiaanse nationaliteit. Eiseres stelt dat zij op grond van de Verblijfsrichtlijn vanwege haar relatie met referent rechtmatig verblijf heeft als partner van een burger van de Unie.
1.2.
Omdat verweerder twijfels heeft over de aard van de relatie zijn eiseres en referent op 29 april 2021 tijdens een ambtelijke hoorzitting simultaan gehoord.
Bestreden besluit
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres en referent een relatie zijn aangegaan met als enig doel het in de Verblijfsrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt en dat dus sprake is van een schijnhuwelijk. Verweerder ontzegt eiseres daarom rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder is tot die conclusie gekomen, omdat eiseres en referent tijdens de ambtelijke hoorzitting uiteenlopende en vage, tegenstrijdige en ronduit onware verklaringen hebben afgelegd over essentiële gebeurtenissen en omstandigheden van hun relatie. Volgens verweerder heeft eiseres daarom nooit rechtmatig verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn gehad.
Standpunt eiseres
3. Eiseres betoogt – samengevat – dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een schijnrelatie. Volgens eiseres hebben referent en zij grotendeels overeenstemmend verklaard. Niet is duidelijk waarom deze overeenstemmende verklaringen niet opwegen tegen de tegenstrijdige verklaringen. Verweerder heeft in het bestreden besluit alleen de tegenstrijdigheden uitgelicht waardoor enkel aandacht wordt besteed aan informatie die de eigen ideeën van verweerder bevestigen, hetgeen duidt op confirmation bias. Eiseres heeft in haar beroepschrift de tegenstrijdige verklaringen nader toegelicht en op enkele punten haar verklaring gewijzigd. Verder stelt eiseres dat op basis van de door referent afgelegde verklaringen een patroon te herkennen is op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er iets mis is met zijn geheugen. Volgens eiseres is corona en medicijngebruik de oorzaak van referent zijn vergeetachtigheid.
Grondslag simultaan gehoor
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt dat sprake is van een schijnrelatie gebaseerd heeft op de verklaringen die eiseres en referent hebben afgelegd tijdens de ambtelijke hoorzitting van 29 april 2021. In de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2357, oordeelde zij dat het instellen van een onderzoek naar fraude of een schijnhuwelijk door middel van een simultaan gehoor een belastende bevoegdheid is die door betrokkenen als een inbreuk op hun privéleven wordt ervaren en een expliciete wettelijke grondslag vereist (zie rechtsoverweging 4.3.). Bij gebreke van een wettelijke grondslag is gebruik van het middels een simultaan verhoor verkregen bewijs onrechtmatig en niet toegestaan (zie rechtsoverweging 4.5.).
4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er een deugdelijke wettelijke grondslag was voor het afnemen van een simultaan gehoor.
4.2.
Anders dan in de genoemde uitspraak van de Afdeling waar de mvv-aanvraag gebaseerd was op de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn), is onderhavige aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument gebaseerd op de Verblijfsrichtlijn.
4.3.
Artikel 8.16 van het Vb bepaalt dat de Minister in specifieke gevallen van redelijke twijfel kan onderzoeken of aan de voorwaarden wordt voldaan. Artikel 8.25 van het Vb bepaalt dat de Minister het rechtmatig verblijf kan ontzeggen of beëindigen in geval van rechtsmisbruik of als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; dit artikel regelt aldus de gevolgen indien komt vast te staan dat sprake is van een schijnhuwelijk. Artikel 8.16 en 8.25 van het Vb zijn een implementatie van respectievelijk de artikelen 14 en 35 van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van een aanvraag in het kader van de Verblijfsrichtlijn wél een wettelijke grondslag bestaat voor het afnemen van een simultaan gehoor, namelijk in artikel 8.16 van het Vb gelezen in samenhang met artikel 8.25 van het Vb. Hiervoor vindt de rechtbank ook steun in de mededeling van de Europese Commissie aan het Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn (COM(2009) 313 definitief; hierna: de richtsnoeren) die volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2018:186) een handvat bieden voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn. De richtsnoeren bepalen dat de Verblijfsrichtlijn lidstaten de ruimte biedt om in individuele gevallen te onderzoeken wanneer er een gegrond vermoeden van misbruik bestaat.
4.4.
De rechtbank concludeert aan de hand van het voorgaande dat de Verblijfsrichtlijn voldoende is geïmplementeerd in nationale wetgeving hetgeen maakt dat verweerder een grondslag had en dus bevoegd was om door middel van een simultaan gehoor onderzoek te doen naar de relatie tussen eiseres en referent.
Inhoudelijke beoordeling
5. Het gaat in de onderhavige zaak om een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vw, voor een afgeleid verblijfsrecht bij referent. Dat betekent dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft in het kader van de beoordeling van deze aanvraag vastgesteld dat sprake is van een schijnrelatie. De bewijslast van die bewuste vaststelling rust op verweerder.
5.1
In paragraaf 4. van de richtsnoeren staat dat in het geval van misbruik geen beroep kan worden gedaan op het Gemeenschapsrecht. Paragraaf 4.1.2. van de richtsnoeren bepaalt dat misbruik kan worden omschreven als kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het Gemeenschapsrecht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden van de communautaire voorschriften, in strijd is met het doel van die voorschriften. Schijnhuwelijken en -relaties hebben volgens de richtsnoeren te gelden als misbruik. Uit paragraaf 4.2. van de richtsnoeren volgt voorts dat systematische controles op misbruik verboden zijn, maar dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat, waarbij zij zich kunnen baseren op eerdere analyses en ervaringen die aantonen dat er een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waarin misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen. De lidstaten kunnen daarbij een reeks indicatieve criteria vaststellen die doen vermoeden dat de door de Verblijfsrichtlijn verleende rechten waarschijnlijk zijn misbruikt, met als enig doel inbreuk te maken op de nationale immigratiewetgeving. Deze criteria kunnen eventueel leiden tot het instellen van een onderzoek. De lidstaten mogen zich niet baseren op een enkel element; er moet de nodige aandacht worden besteed aan alle omstandigheden van het individuele geval. Dit onderzoek kan een afzonderlijk onderhoud met elk van de echtgenoten omvatten. Verder volgt uit de richtsnoeren dat de lidstaten met name rekening kunnen houden met de omstandigheid dat de echtgenoten elkaars personalia, de omstandigheden waarin zij elkaar hebben leren kennen of andere belangrijke persoonlijke gegevens die henzelf betreffen, verkeerd weergeven.
5.2.
Uit de richtsnoeren volgt dus dat de lidstaten bij het beoordelen van een (schijn)huwelijk, in het bijzonder in aanmerking kunnen nemen de omstandigheid dat de echtgenoten inconsistente verklaringen afleggen over hun wederzijde persoonlijke gegevens of over andere belangrijke persoonlijke informatie die hen betreft.
5.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres en referent tijdens het gehoor op meerdere punten tegenstrijdig en merkwaardig hebben verklaard. De meest in het oog springende tegenstrijdigheden hebben betrekking op:
- Het eerste contact na de ontmoeting op 7 september 2019 en het fysiek samenzijn (en drie dagen samen verblijven) voor vertrek van eiseres naar Suriname op 25 september 2019;
- De vraag of referent een week heeft vrij genomen na terugkeer van eiseres naar Nederland in december 2019;
- De vraag of eiseres bij terugkeer naar Nederland in december 2019 direct is gaan wonen bij referent of half bij haar zus, en of zij in werkelijkheid later pas zijn gaan samenwonen;
- De vraag wat eiseres en referent op Koningsdag (twee dagen voorafgaand aan het gehoor) hebben gedaan. Beide verklaren onjuist over hetgeen wat de partner die dag heeft ondernomen;
- De vrij grote onbekendheid of onjuiste informatie over de ex-partners/echtgenoot, kinderen en kleinkinderen van eiseres en referent.
Daarnaast zijn er andere (minder in het oog springende) tegenstrijdigheden of vaagheden.
5.4.
Gelet op de aanvraag, de overgelegde stukken en hetgeen is verklaard tijdens het simultaan gehoor hebben eiseres en referent niet aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Ook is door de verklaringen twijfel ontstaan over de vraag of eiseres en referent gedurende een termijn van ten minste zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij in ieder geval gedurende die termijn feitelijk is samengewoond (paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire). Verweerder heeft daarom op goede gronden de afgifte van het verblijf geweigerd.
5.5.
Daarmee is echter niet zonder meer gezegd dat sprake is van een schijnrelatie. Het is de behandelend rechter opgevallen dat eiseres en referent tijdens de behandeling ter zitting op de rechtbank zeer nerveus waren, merkbaar moeite hadden feiten en herinneringen uit het verleden te reproduceren en daarover op een samenhangende manier te verklaren, ook ten aanzien van zaken die niet op de partner maar op henzelf betrekking hebben. Met name referent heeft grote moeite zich uit te drukken en kon tijdens de zitting weinig tot niets verklaren dat in deze procedure van betekenis is, zelfs niet over zeer algemene persoonlijke omstandigheden. De nicht van eiseres die ook aanwezig was heeft tijdens de zitting verklaard dat eiseres en referent veel druk voelen wanneer zij worden ondervraagd (zoals tijdens het gehoor en tijdens de zitting) en dat zij niet in staat zijn zich op een duidelijke en samenhangende manier uit te drukken. Dit strookt met de stelling van de gemachtigde van eiseres dat referent tijdens het gehoor veel stress ervaarde, warrig was door het gebruik van medicatie en last heeft van geheugenverlies als bijwerking van covid. Namens eiseres en referent zijn er echter geen (medische) stukken overgelegd die dit ondersteunen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, hoewel het simultaan gehoor wel serieuze twijfels en vragen oproept over de relatie tussen eiseres en referent, hieruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat tussen hen sprake is van een schijnhuwelijk. Een schijnrelatie wordt immers gedefinieerd als een relatie die is aangegaan met het enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten. Daaruit volgt dat sprake moet zijn van een vorm van bewust bedrog of bewuste misleiding. De in het bestreden besluit besproken verklaringen zijn, gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden, onvoldoende om die conclusie te dragen. Dat betekent dat het bestreden besluit op dit onvoldoende is gemotiveerd.
5.6.
Aangezien het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, is het beroep alleen al om die reden gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op hetgeen hiervoor in 5.3. en 5.4. is overwogen heeft verweerder wel op goede gronden de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument geweigerd omdat niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiseres en referent sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.7.
Gelet op de constatering ter zitting dat eiseres en referent zich mondeling minder goed kunnen uitdrukken, wil de rechtbank eiseres en referent voor een eventuele vervolgaanvraag wijzen op het belang van het insturen van objectief bewijs dat bijdraagt aan het standpunt dat er (ondanks zwakke en soms tegenstrijdige verklaringen) niettemin sprake is van een daadwerkelijke oprechte relatie. Dit objectieve bewijs kan onder meer bestaan uit medische informatie over psychische toestand van referent (die ondersteunt dat hij niet consistent en samenhangend kan verklaren) en telefoongesprekken, chatgesprekken, verklaring, brieven of andere stukken die het bestaan van een oprechte relatie (inclusief het samenzijn en -wonen) aantoont.
Conclusie
6. Het voorgaande betekent dat eiseres inhoudelijk geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit bevat wel een gebrek omdat onvoldoende is gemotiveerd dat eiseres en referent een schijnhuwelijk hebben. Daarom is het beroep wel gegrond maar zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. Verder ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 december 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

griffier De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen