ECLI:NL:RBDHA:2023:20873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/09/637088 / HA ZA 22-894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in een internationale context met betrekking tot onbetaalde facturen en schadevergoeding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023, staat de aansprakelijkheid van bestuurders centraal. Eiseres, SEL - Sports & Logistics SRL, heeft gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], aangeklaagd voor onrechtmatig handelen en bestuurdersaansprakelijkheid. SEL stelt dat gedaagden als bestuurders van [Bedrijf 1] verantwoordelijk zijn voor het niet betalen van facturen ter waarde van € 216.879,09, en vordert schadevergoeding. De rechtbank onderzoekt de internationale bevoegdheid en toepasselijk recht, waarbij wordt vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank concludeert dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door ervoor te zorgen dat [Bedrijf 1] haar betalingsverplichtingen niet nakwam, wat leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank wijst de vordering van SEL tot schadevergoeding toe, maar wijst andere vorderingen af, waaronder buitengerechtelijke incassokosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in internationale handelsrelaties en de gevolgen van betalingsonwil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/637088 / HA ZA 22-894
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
SEL - SPORTS & LOGISTICS SRLte Turijn, Italië,
eiseres,
advocaat: mr. Y. Benjamins te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , te [plaats] , China,

gedaagde,
advocaat: mr. S. Yntema te Amsterdam,

2.[gedaagde sub 2] , zonder bekende woon- of verblijfplaats,

gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna ieder afzonderlijk SEL, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden gezamenlijk ook gedaagden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juli 2022, met producties 1 t/m 15;
  • de rolbeslissingen van 9 en 30 november 2022 van de rechtbank en het aan [gedaagde sub 2] verleende verstek;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] , met producties 1 t/m 6;
  • het tussenvonnis van 3 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van SEL, met producties 16 t/m 18;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde sub 1] , met producties 7 en 8;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 26 september 2023, waarbij mr. Benjamins en mr. Yntema pleitaantekeningen hebben overgelegd. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat er op de zitting is besproken. Die aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SEL is een vennootschap naar Italiaans recht. Zij verricht diensten op het gebied van (onder meer) logistiek en transport, waarbij zij zich met name richt op sportevenementen. Daarnaast is SEL een ‘travel agency’.
2.2.
Enig bestuurder van SEL is de heer [Naam] (hierna: [Naam] ). [Naam] is ook bestuurder van Alian Sarl (hierna: Alian), een in Zwitserland gevestigde vennootschap.
2.3.
[gedaagde sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [Bedrijf 1] (hierna: [Bedrijf 1] ), een op 29 maart 2016 opgerichte vennootschap, gevestigd in [vestigingsplaats] . [Bedrijf 1] houdt zich (onder meer) bezig met de import van (luxe) auto’s en de export daarvan naar Azië. [gedaagde sub 1] is ook bestuurder van [Bedrijf 2] (hierna: [Bedrijf 2] ). [Bedrijf 2] is (onder meer) een groothandel in auto-onderdelen en accessoires.
2.4.
[gedaagde sub 2] is een zakenpartner van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] is omstreeks 2015/2016 in contact gekomen met [Naam] . Dat heeft uiteindelijk geleid tot een samenwerking tussen SEL en [Bedrijf 1] , waar ook [gedaagde sub 2] namens [Bedrijf 1] bij betrokken was.
2.5.
Op 10 april 2017 heeft [Bedrijf 1] een overeenkomst gesloten met SEL (hierna: de overeenkomst). Die overeenkomst houdt in dat SEL aan [Bedrijf 1] diensten zal leveren tegen een vaste vergoeding per maand en betaling van de gemaakte (reis)kosten:
“(…)
1) OBJECT OF THE CONTRACT
a) The company SEL is committed to provide the company [Bedrijf 1]
Logistics and Travelservices and solutions already submitted and specifically:
CLIENT SERVICE:
 Work within target market for importation and/or exports luxury cars
 Provide regulatory and service advice
 Provide cost optimization model(s) for trade lanes and transport modes
CORE SERVICE(S)
 Air and Ocean Freight, Land Freight and Customs Clearance
 On Site supervision; Labour and Materials Handling Equipment
ADDITIONAL SERVICE
 SEL Travel
(…)
2) PAYMENTS
The company [Bedrijf 1] for TRAVEL AND LOGISTICS services rendered by the company SEL, to pay the sum of Euro 10.000,00 plus VAT, if due, per month for entire duration of the contract
[Bedrijf 1] will pay SEL all travel expenses incurred during this contract.
All payment will be done before the 5th day after invoicing date of every single invoice.
SEL will take care of transportation and logistics based on open book policy costs plus 10% mark up.
3) Validity
The validity of this contract will start from the 1/4/2017 upon 31/3/2020.
Any party may withdraw (…) this contract by sending a letter with acknowledgement of receipt or mail or fax, provided with confirmation of receipt.
It is specified that up to 30.6.2017 each Party may terminate this agreement with prior notice of one month (…), while from 01/07/2017 the prior notice will be for each Party, of 3 months (three) and the payment will have to be made for all the months that the contract will be valid and legal effect and in any event also for the months prior notice (three). (…)”
2.6.
SEL heeft aan [Bedrijf 1] diverse facturen gestuurd voor door haar gemaakte (reis)kosten en de maandelijkse vergoeding van € 10.0000,00. [Bedrijf 1] heeft in totaal achttien facturen niet betaald, met een totaalbedrag van € 216.879,09.
2.7.
Bij brief van 30 september 2017 heeft SEL aan [Bedrijf 1] medegedeeld de overeenkomst met ingang van 31 december 2017 voortijdig te beëindigen. Daartoe heeft SEL (onder meer) geschreven:
“The company SEL (..) or the contract signed with your society, in Article 4, communicates formally the termination of the contract and that, the three-month notice period, is 31/12/2017 and the payment will be until 31/12/2017”.
2.8.
Op 12 februari 2018 heeft SEL via e-mail aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (gedaagden) om betaling van het openstaande bedrag verzocht. Op 28 februari 2018 reageerde [gedaagde sub 1] : “
The money is on our schedule, we are arranging the transfer. Don’t worry!”.
2.9.
Op 11 april 2018 schreef [Naam] via e-mail aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat hij nog steeds in afwachting was van de betaling van alle openstaande facturen. [Naam] verzocht nogmaals om betaling. [gedaagde sub 2] reageerde dezelfde dag nog: “
Payment arranging. Give you copy of swift soon”.
2.10.
De rechtbank van Turijn (Italië) heeft [Bedrijf 1] in november 2020 bij verstek veroordeeld tot betaling aan SEL van € 216.879,09, vermeerderd met rente en kosten. Betaling door [Bedrijf 1] is uitgebleven. Verhaal op [Bedrijf 1] is niet mogelijk gebleken.

3.Het geschil

3.1.
SEL vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. voor recht te verklaren dat gedaagden onrechtmatig jegens SEL hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de door SEL geleden en te lijden schade;
ii. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan SEL van € 216.879,09 aan schadevergoeding, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
iii. gedaagden te veroordelen tot betaling aan SEL van € 3.459,87 aan buitengerechtelijke incassokosten;
iv. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan SEL van € 270.000,00 aan schadevergoeding, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
v. gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
SEL legt aan haar vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Gedaagden hebben als (feitelijk) bestuurders van [Bedrijf 1] onrechtmatig gehandeld tegenover SEL en moeten de schade die SEL daardoor lijdt vergoeden. SEL geeft twee redenen voor het bestaan van bestuurdersaansprakelijkheid van gedaagden. Bij het aangaan van de overeenkomst wisten gedaagden, dan wel behoorden zij te weten, dat [Bedrijf 1] niet aan haar betalingsverplichtingen jegens SEL zou kunnen voldoen (i). Daarnaast hebben gedaagden bewerkstelligd dat [Bedrijf 1] de facturen niet aan SEL betaalde (ii). Gedaagden zijn daarom als (feitelijk) bestuurders persoonlijk aansprakelijk voor de schade van SEL. De schade van SEL bestaat uit het totaalbedrag van de onbetaalde facturen (€ 216.879,09, vermeerderd met rente) en het bedrag dat SEL is misgelopen doordat zij de overeenkomst met [Bedrijf 1] voortijdig heeft moeten beëindigen (€ 270.000,00).
3.3.
[gedaagde sub 1] voert verweer. [gedaagde sub 2] is niet verschenen en voert dus geen verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
In dit geval is sprake van een internationaal geschil, (alleen al) omdat SEL haar vestigingsplaats buiten Nederland heeft. De rechtbank moet daardoor, ook ambtshalve, onderzoeken of zij internationaal bevoegd is van het geschil kennis te nemen en, zo ja, welk recht van toepassing is.
4.2.
De internationale bevoegdheid moet in dit geval worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening (hierna: Brussel I bis) [1] . Het gaat namelijk om een burgerlijke en handelszaak (zoals bedoeld in artikel 1 Brussel I bis) en de vordering van SEL is ingesteld na 10 januari 2015 (artikel 66 Brussel I bis).
4.3.
Artikel 4 lid 1 Brussel I-bis stelt als hoofdregel dat de rechter van de lidstaat waar de gedaagde woonplaats heeft bevoegd is. [gedaagde sub 1] heeft op de zitting bevestigd dat zij in [plaats] woont, en daarmee dus niet in een lidstaat woont. De woonplaats van [gedaagde sub 2] is onbekend. De rechtbank kan haar bevoegdheid dan ook niet ontlenen aan de hoofdregel van de verordening. Voor zover SEL stelt dat de Nederlandse rechter (alternatief) bevoegd is op grond van de artikelen 5 en 7 lid 2 Brussel I bis, omdat het ‘schadebrengende feit’ zich in Nederland heeft voorgedaan, gaat dit niet op. Ook voor deze alternatieve bevoegdheid is namelijk vereist dat gedaagden woonplaats hebben in een lidstaat (wat dus niet het geval is of onbekend is).
4.4.
In het geval dat gedaagden geen woonplaats hebben in een lidstaat, moet de rechterlijke bevoegdheid volgens artikel 6 lid 1 Brussel I bis worden beoordeeld aan de hand van de Nederlandse bevoegdheidsregels, die zijn neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierop bestaan echter uitzonderingen, waaronder het geval dat een gedaagde voor de aangezochte rechter verschijnt en geen of niet tijdig verweer voert tegen de bevoegdheid van die rechter (artikel 26 lid 1 Brussel I bis). [2] In dat geval is de aangezochte rechter bevoegd, kort gezegd, omdat gedaagde vrijwillig is verschenen en geen (of niet op tijd) een bevoegdheidsverweer heeft gevoerd. In deze zaak is [gedaagde sub 1] verschenen, maar zij heeft pas op de zitting van 26 september 2023 voor het eerst verweer gevoerd tegen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Dit is te laat, omdat het verweer had moeten worden gevoerd in het eerste processtuk van [gedaagde sub 1] (de conclusie van antwoord van 8 februari 2023). [3] De rechtbank gaat dan ook aan het bevoegdheidsverweer van [gedaagde sub 1] ter zitting voorbij en acht zich bevoegd kennis te nemen van het geschil op grond van artikel 26 lid 1 Brussel I-bis.
4.5.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] geldt het volgende. Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt dat indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van één van de gedaagden (in dit geval [gedaagde sub 1] ), haar ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden (in dit geval [gedaagde sub 2] ). Voorwaarde is wel dat tussen de vorderingen tegen gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke samenhang in de onderhavige zaak aan de orde is, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beiden worden aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, en daarvoor dezelfde feiten worden aangevoerd. De rechtbank acht zich daarom op grond van artikel 7 lid 1 Rv ook bevoegd te oordelen in de (verstek)zaak tegen [gedaagde sub 2] .
4.6.
Het toepasselijk recht op het geschil tussen SEL en gedaagden moet worden bepaald aan de hand van de Rome II-Verordening (hierna: Rome II) [4] , omdat het gaat om een vordering uit onrechtmatige daad (artikel 1 Rome II) en de schadeveroorzakende gebeurtenis is ingetreden na 11 januari 2009.
4.7.
Rome II wijst in beginsel het recht van het land waar de schade zich voordoet aan (artikel 4 lid 1 Rome II). [gedaagde sub 1] stelt terecht dat dit Italië is, omdat SEL – gevestigd in Italië – de schade als gevolg van het uitblijven van de betaling van de facturen daar lijdt. Indien echter uit de omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, is het recht van dat land van toepassing (artikel 4 lid 3 Rome II). Naar het oordeel van de rechtbank doet deze uitzondering zich hier voor. Aan de vorderingen van SEL ligt ten grondslag het handelen en/of nalaten van (feitelijk) bestuurders van een Nederlandse vennootschap. Gedaagden woonden destijds in Nederland op het vestigingsadres van [Bedrijf 1] (een appartement in [vestigingsplaats] ). Verder vonden de zakelijke bijeenkomsten tussen gedaagden en [Naam] ook plaats in Nederland. [gedaagde sub 1] voert weliswaar aan dat de vergaderingen vaker in Italië plaatsvonden, maar dat blijkt nergens uit, zodat de rechtbank daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbijgaat. Deze omstandigheden samengenomen maken dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met Nederland. Dat in de tussen SEL en [Bedrijf 1] gesloten overeenkomst een forumkeuze is gemaakt voor de Italiaanse rechter, doet hier niet aan af, omdat het in de onderhavige zaak gaat om bestuurdersaansprakelijkheid van gedaagden.
4.8.
Het voorgaande leidt er dan ook toe dat de rechtbank op het geschil tussen SEL en gedaagden Nederlands recht zal toepassen.
Bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 1]
4.9.
De vraag die ter beantwoording voorligt, is of [gedaagde sub 1] als bestuurder van [Bedrijf 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens SEL en gehouden is tot vergoeding van de door SEL gevorderde schade.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.11.
Het antwoord op de vraag of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als hiervoor bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien (i) de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (het zogenoemde ‘Beklamel-criterium’). In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder verder worden aangenomen indien (ii) deze heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In dat geval kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser in ieder geval aansprakelijk worden gehouden als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. In dit onder (ii) bedoelde geval draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal.
4.12.
SEL stelt dat [gedaagde sub 1] bij het aangaan van de overeenkomst namens [Bedrijf 1] wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat [Bedrijf 1] niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (criterium (i) hiervoor), omdat sprake was van een lege vennootschap. [gedaagde sub 1] betwist dit.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat [Bedrijf 1] een lege vennootschap was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met SEL in april 2017 – zoals SEL stelt – is niet vast komen te staan. [gedaagde sub 1] heeft dit gemotiveerd betwist door onder meer te verwijzen naar de winst- en verliesrekening van [Bedrijf 1] , waarin is vermeld dat [Bedrijf 1] in 2016 nog vaste activa had voor een bedrag van € 896.899,00. Verder heeft [gedaagde sub 1] aangetoond dat in maart en april 2017 vanaf de bankrekening van [Bedrijf 1] betalingen zijn verricht (aan Alian, een andere vennootschap van [Naam] ). SEL heeft – gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde sub 1] – onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [Bedrijf 1] een lege vennootschap was en [gedaagde sub 1] daarom wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat [Bedrijf 1] haar betalingsverplichtingen niet kon nakomen en geen verhaal zou bieden.
4.14.
SEL stelt verder dat [gedaagde sub 1] heeft bewerkstelligd dat [Bedrijf 1] haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Volgens SEL is sprake van betalingsonwil, waarvan [gedaagde sub 1] persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken (criterium (ii) hiervoor). SEL heeft dit standpunt pas op de zitting ingenomen en [gedaagde sub 1] heeft vervolgens gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens [gedaagde sub 1] kwam [Bedrijf 1] (in 2017) in een situatie van betalingsonmacht te verkeren, omdat de projecten met [Naam] niet rendabel waren. Volgens [gedaagde sub 1] kwam dat met name doordat [Naam] zijn werk niet goed uitvoerde en de verwachtingen niet waarmaakte.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor het aannemen van betalingsonwil is vereist dat vast komt te staan dat [Bedrijf 1] de facturen van SEL wel kón betalen, maar dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van [Bedrijf 1] ervoor heeft gezorgd dat dit desondanks (en zonder goede reden) niet is gebeurd. [gedaagde sub 1] heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat [Bedrijf 1] destijds wel de financiële middelen had om de facturen van SEL te betalen, maar dat zij de betalingen niet heeft verricht omdat zij ontevreden was over de door SEL/ [Naam] geleverde diensten. SEL moest nieuwe klanten voor [Bedrijf 1] aanleveren, maar dat is niet gebeurd. De rechtbank vat dit verweer van [gedaagde sub 1] – zoals op de zitting ook aangegeven – op als een beroep opschorting. SEL betwist echter dat zij de verplichting had om zakelijke contacten aan te leveren of businesspartners voor [Bedrijf 1] te vinden en beroept zich daarbij op de tussen hen gesloten overeenkomst. De rechtbank is het met SEL eens. De in de overeenkomst beschreven diensten van SEL hebben betrekking op logistiek en transport (zie onder 2.5), en niet op het aanleveren van nieuwe klanten. SEL is op dat punt dus niet tekort geschoten en het beroep van [gedaagde sub 1] op opschorting door [Bedrijf 1] kan dan ook niet slagen.
4.16.
Voor zover [gedaagde sub 1] nog een beroep doet op opschorting van de betalingsverplichting van [Bedrijf 1] , dan wel op verrekening, omdat [Naam] niet (naar behoren) presteerde in andere projecten die via andere vennootschappen liepen, is onvoldoende gesteld.
4.17.
Het staat – gelet op het voorgaande – vast dat [gedaagde sub 1] namens [Bedrijf 1] de facturen van SEL niet wilde betalen, zonder dat daar een goede reden voor was. Steun hiervoor is ook te vinden in e-mailberichten van februari en april 2018, waaruit volgt dat [Bedrijf 1] gewoon van plan was de openstaande facturen op korte termijn aan SEL te betalen. De rechtbank kan dit niet anders opvatten dan als betalingsonwil. Dit is echter nog niet voldoende om tot bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] te komen. Daarvoor is ook nodig dat verhaal is gefrustreerd.
4.18.
In dit kader heeft [gedaagde sub 1] op de zitting aangegeven dat [Bedrijf 1] geld verloor en in betalingsonmacht kwam te verkeren, doordat SEL/ [Naam] de overeenkomst niet nakwam. Er is daarom – naar de rechtbank begrijpt – geen sprake van frustratie van verhaal. Voor zover [gedaagde sub 1] bedoelt dat SEL haar verplichting om klanten aan [Bedrijf 1] aan te leveren niet nakwam, gaat dit niet op, omdat SEL – zoals reeds overwogen – die verplichting niet had op basis van de overeenkomst. De reden dat SEL geen diensten voor [Bedrijf 1] meer wilde verrichten, was gelegen in het onbetaald laten van de facturen door [Bedrijf 1] . Zoals reeds is overwogen, is niet vast komen te staan dat [Bedrijf 1] daar een goede reden voor had. In feite komt het er dan op neer dat de betalingsonwil ertoe heeft geleid dat [Bedrijf 1] uiteindelijk ook in betalingsonmacht kwam te verkeren. Als SEL zo belangrijk voor [Bedrijf 1] was als [gedaagde sub 1] zelf zegt, dan had zij ook moeten begrijpen dat het stopzetten van de betalingen aan SEL – als gevolg waarvan SEL de samenwerking stopte – tot betalingsonmacht zou leiden. [gedaagde sub 1] heeft hiermee verhaal gefrustreerd. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van [Bedrijf 1] dienaangaande persoonlijk een ernstig verwijt treft.
4.19.
De rechtbank concludeert dan ook tot bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] .
Schade
4.20.
Ten aanzien van de door SEL gestelde schade geldt het volgende. SEL stelt dat haar schade bestaat uit de onbetaalde facturen (€ 216.879,09) en het positief contractsbelang (€ 270.000,00).
4.21.
De vordering van SEL is gebaseerd op onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] . Bij de begroting van de schade die SEL als gevolg daarvan heeft geleden, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan en de situatie die zich zou hebben voorgedaan wanneer het onrechtmatig handelen achterwege was gebleven. Evident is dat indien [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig had gehandeld, SEL haar facturen betaald had gekregen. [Bedrijf 1] had immers de financiële middelen. De schade van SEL bestaat daarom in beginsel uit het bedrag van de onbetaalde facturen.
4.22.
[gedaagde sub 1] betwist evenwel dat SEL daadwerkelijk schade heeft geleden. Voor zover [gedaagde sub 1] aanvoert dat SEL geen werkzaamheden heeft verricht voor de door haar gefactureerde bedragen, faalt dit betoog. Uit de door SEL overgelegde facturen valt bijvoorbeeld op te maken welke kosten SEL heeft gemaakt in verband met vliegreizen, hotelboekingen en autohuur. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat SEL deze kosten ten behoeve van [Bedrijf 1] heeft gemaakt. Er zijn dus werkzaamheden verricht waarvoor conform de overeenkomst betaald moet worden. Voor zover [gedaagde sub 1] aanvoert dat [Bedrijf 1] bedragen van € 650.000,00 en $ 150.000,00 van Alian (een andere vennootschap van [Naam] ) tegoed had in verband met andere projecten en dat de vordering van SEL op [Bedrijf 1] hiermee is verrekend, is onvoldoende gesteld en onderbouwd. Van een verrekenafspraak is ook niet gebleken. Ook is – door de betwisting van SEL – niet komen vast te staan dat [Bedrijf 1] al een bedrag van € 132.223,90 aan SEL heeft betaald. [gedaagde sub 1] had haar stelling op dit punt nader moeten onderbouwen. Op grond van het voorgaande staat vast dat de schade van SEL in ieder geval bestaat uit de onbetaalde facturen van in totaal € 216.879,09.
4.23.
Ten aanzien van de gevorderde € 270.000 geldt het volgende. SEL stelt dat zij de overeenkomst vroegtijdig heeft beëindigd, omdat [Bedrijf 1] haar betalingsverplichtingen niet nakwam. Daardoor loopt zij de maandelijks fee van € 10.000,- mis voor de periode waarin de overeenkomst nog zou voortduren als zij niet had opgezegd. [gedaagde sub 1] betwist dat het ‘positief contractsbelang’ voor vergoeding in aanmerking komt, omdat het causaal verband ontbreekt. De rechtbank ziet wel een causaal verband tussen het opzeggen van de overeenkomst door SEL en het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] . Maar de rechtbank weegt ook mee dat de Italiaanse rechter de vordering van SEL op [Bedrijf 1] heeft toegewezen tot een bedrag gelijk aan de onbetaalde facturen, en niet méér dan dat. Het ligt in de rede om hierbij aan te sluiten voor wat betreft de bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] .
4.24.
De conclusie is dat [gedaagde sub 1] is gehouden om de schade van SEL van € 216.879,09 te vergoeden. De vordering van SEL zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verklaring voor recht is gelet op het voorgaande eveneens toewijsbaar.
Rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.25.
SEL vordert wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vervaldatum van de facturen. De wettelijke rente wordt als onbetwist toegewezen.
4.26.
SEL vordert tevens een bedrag van € 3.459,87 aan buitengerechtelijke incassokosten. Nu SEL naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, is deze vordering niet toewijsbaar.
4.27.
[gedaagde sub 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van SEL worden begroot op:
- dagvaarding € 64,22 (1/2 × € 128,43)
- griffierecht € 2.868,5‬0 (1/2 × € 5.737,00)
- salaris advocaat € 5.119,5‬0 (2 punten × tarief € 3.413,00, minus 1.706,50)
- nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 8.225,22‬
Ten aanzien van de niet verschenen gedaagde [gedaagde sub 2]
4.28.
Bij rolbeslissing van 30 november 2022 is tegen [gedaagde sub 2] verstek verleend.
4.29.
SEL vordert onder meer een bedrag van € 270.000,00 aan schadevergoeding. Uit hetgeen hiervoor in 4.23 is geoordeeld, volgt dat deze vordering niet toewijsbaar is. De buitengerechtelijke incassokosten komen evenmin voor toewijzing in aanmerking, zoals reeds volgt uit 4.26.
4.30.
Het gevorderde komt de rechtbank voor het overige niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt derhalve toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.31.
[gedaagde sub 2] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kosten aan de zijde van SEL worden begroot op:
- dagvaarding € 64,22 (1/2 × € 128,43)
- griffierecht € 2.868,5‬0 (1/2 × € 5.737,00)
- salaris advocaat € 1.706,50 (0,5 punt × tarief € 3.413,00)
- nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.812,22

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens SEL en aansprakelijk zijn voor de door SEL als gevolg daarvan geleden schade zoals in 5.2 vermeld;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan SEL te betalen een bedrag van € 216.879,09, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vervaldatum van de facturen tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten van € 8.225,22‬, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde sub 1] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 4.812,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde sub 2] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van 5.2, 5.3 en 5.4;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M Warmerdam en in het openbaar uitgesproken door mr. P. Dondorp, rolrechter, op 20 december 2023. [5]

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351.
2.HvJ EG 13 juli 2000, C-412/98, Jur. 2000, p. I-5925, ECLI:EU:C:2000:399 (Group Josi/UGIC).
3.O.a.: Hoge Raad 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:732, r.o. 4.1.3.
4.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen, PbEU 2007, L199/40.
5.type: 3151