Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt dat in de maatregel ten onrechte wordt gesteld dat hij op 16 december 2023 in Arnhem is aangehouden en aan hem een beschikking is uitgereikt vanwege het niet voldoen aan een opgelegd inreisverbod. Op 17 december 2023 was eiser verder op weg naar het Hoofdbureau Doelwater om aangifte te doen van vermissing van zijn identiteitsdocument dat hij als asielzoeker in mei 2023 had gekregen. Dit is niet in het proces-verbaal vermeld. Het niet weergeven van eisers voornemen tot aangifte van vermissing van zijn identiteitsdocument in het proces-verbaal van gehoor tezamen met een
volledig uit de lucht gegrepen aanhouding in Arnhem moet ertoe leiden dat ook aan de juistheid van de verdere inhoud van de maatregel van bewaring moet worden getwijfeld. Doordat er geen sprake is van een geldige maatregel van bewaring moet de vreemdelingenbewaring worden opgeheven.
4. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 17 december blijkt dat dat eiser op 17 december 2023 op het treinstation in Rotterdam uit een internationale trein kwam, hij geen geldig vervoersbewijs had en niet in het bezit was van een geldig legitimatiebewijs. Vervolgens heeft de politie vastgesteld dat eiser geen legitimatiebewijs kon tonen en is hij op strafrechtelijke titel aangehouden. De rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding ligt niet ter toetsing voor. Uit de vervolgens gedane verhoren in verband met de aanhouding, de ophouding en het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser met geen woord gerept over de omstandigheid dat hij op weg zou zijn geweest naar het hoofdbureau van de politie om aangifte te doen van vermissing van zijn identiteitsdocument. Dit terwijl hij daarvoor voldoende gelegenheid had. Eiser heeft zijn stelling dat hij voornemens was om aangifte te doen van vermissing van zijn identiteitsdocument als asielzoeker dan ook niet onderbouwd. Daarbij komt dat verweerder in zijn verweerschrift nog heeft gewezen op de omstandigheid dat het zeer onwaarschijnlijk is dat eiser in mei 2023 een identiteitsdocument als asielzoeker zou hebben ontvangen. Eiser had in de periode van juli 2021 tot juli 2023 immers geen rechtmatig verblijf als asielzoeker en hij was bovendien in die periode geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken’.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het niet inbrengen van de beschikking van 16 december 2023 vanwege het niet voldoen aan het inreisverbod geen reden vormt om aan de juistheid van de inhoud van de maatregel van bewaring te twijfelen. Wat hierover is opgenomen in de maatregel van bewaring ziet op de zware grond dat eiser zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken (zware grond 3b). Voor de toelichting op deze grond is in de eerste plaats gewezen op een bericht van vertrek van 2 augustus 2021. Dat eiser geregistreerd stond als met onbekende bestemming vertrokken wordt niet betwist en is in rechte bevestigd in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 20 oktober 2021.Zware grond 3b is dan ook feitelijk juist. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat wat in de maatregel is vermeld over de beschikking van 16 december 2023 geen zelfstandige betekenis heeft, maar enkel aangeeft op welke wijze eiser in Nederland is aangetroffen. De beroepsgrond dat aan de verdere inhoud van de maatregel moet worden getwijfeld gelet op het niet weergeven van eisers voornemen tot aangifte van vermissing van zijn identiteitsdocument in het proces-verbaal van gehoor en de aanhouding in Arnhem slaagt dan ook niet.
6. De rechtbank stelt verder vast dat zware grond 3a en zware grond 3c feitelijk juist zijn. Eiser beschikt namelijk niet over een geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document waaruit zijn identiteit, nationaliteit en/ of verblijfsrechtelijke positie blijkt. Daarnaast heeft eiser eerder op 12 juli 2021 een besluit ontvangen, waaruit de plicht volgt Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland te verlaten. Eiser heeft hieraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of geldende termijn gevolg gegeven. De zware gronden 3a, 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel te kunnen dragen.
7. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is en dat de bewaringsmaatregel daarom moet worden opgeheven. Onduidelijk is of er überhaupt nog laissez-passers worden afgegeven voor Marokkaanse onderdanen nu het presentatietraject bij de Marokkaanse autoriteiten is afgeschaft. Ter onderbouwing verwijst eiser naar wat hij heeft vernomen in een andere zaak over het afschaffen van het presentatietraject.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser met de enkele stelling dat is vernomen dat het presentatietraject bij de Marokkaanse autoriteiten is afgeschaft, niet heeft onderbouwd dat dit ook daadwerkelijk zo is. Daarbij komt dat de mogelijke afschaffing van dit traject niet betekent dat er geen laissez-passers meer worden afgegeven. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op het feit dat het aan de Marokkaanse autoriteiten is om te bepalen op welke wijze zij een aanvraag om een vervangend reisdocument in onderzoek nemen. Of de Marokkaanse autoriteiten al dan niet een presentatie van de vreemdeling vereisen is aan hen. Er bestaan verder geen aanknopingspunten voor het algemeen oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko ontbreekt.Hiervan is ook in de specifieke situatie van eiser geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalvevast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt.
11. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.