ECLI:NL:RBDHA:2023:20870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser stelde dat hij op weg was naar het Hoofdbureau Doelwater om aangifte te doen van vermissing van zijn identiteitsdocument, maar dit was niet vermeld in het proces-verbaal. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, ondanks de argumenten van eiser. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zware gronden waren voor de bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij eerder niet had voldaan aan een vertrekplicht. Eiser had ook niet onderbouwd dat er geen zicht op uitzetting was, en de rechtbank oordeelde dat de informatieplicht van de staatssecretaris niet volledig was nageleefd, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39399

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 21 december 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 28 december 2023 een verweerschrift ingediend. Op dezelfde dag heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt dat in de maatregel ten onrechte wordt gesteld dat hij op 16 december 2023 in Arnhem is aangehouden en aan hem een beschikking is uitgereikt vanwege het niet voldoen aan een opgelegd inreisverbod. Op 17 december 2023 was eiser verder op weg naar het Hoofdbureau Doelwater om aangifte te doen van vermissing van zijn identiteitsdocument dat hij als asielzoeker in mei 2023 had gekregen. Dit is niet in het proces-verbaal vermeld. Het niet weergeven van eisers voornemen tot aangifte van vermissing van zijn identiteitsdocument in het proces-verbaal van gehoor tezamen met een
volledig uit de lucht gegrepen aanhouding in Arnhem moet ertoe leiden dat ook aan de juistheid van de verdere inhoud van de maatregel van bewaring moet worden getwijfeld. Doordat er geen sprake is van een geldige maatregel van bewaring moet de vreemdelingenbewaring worden opgeheven.
4. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 17 december blijkt dat dat eiser op 17 december 2023 op het treinstation in Rotterdam uit een internationale trein kwam, hij geen geldig vervoersbewijs had en niet in het bezit was van een geldig legitimatiebewijs. Vervolgens heeft de politie vastgesteld dat eiser geen legitimatiebewijs kon tonen en is hij op strafrechtelijke titel aangehouden. De rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding ligt niet ter toetsing voor. Uit de vervolgens gedane verhoren in verband met de aanhouding, de ophouding en het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser met geen woord gerept over de omstandigheid dat hij op weg zou zijn geweest naar het hoofdbureau van de politie om aangifte te doen van vermissing van zijn identiteitsdocument. Dit terwijl hij daarvoor voldoende gelegenheid had. Eiser heeft zijn stelling dat hij voornemens was om aangifte te doen van vermissing van zijn identiteitsdocument als asielzoeker dan ook niet onderbouwd. Daarbij komt dat verweerder in zijn verweerschrift nog heeft gewezen op de omstandigheid dat het zeer onwaarschijnlijk is dat eiser in mei 2023 een identiteitsdocument als asielzoeker zou hebben ontvangen. Eiser had in de periode van juli 2021 tot juli 2023 immers geen rechtmatig verblijf als asielzoeker en hij was bovendien in die periode geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken’.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het niet inbrengen van de beschikking van 16 december 2023 vanwege het niet voldoen aan het inreisverbod geen reden vormt om aan de juistheid van de inhoud van de maatregel van bewaring te twijfelen. Wat hierover is opgenomen in de maatregel van bewaring ziet op de zware grond dat eiser zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken (zware grond 3b). Voor de toelichting op deze grond is in de eerste plaats gewezen op een bericht van vertrek van 2 augustus 2021. Dat eiser geregistreerd stond als met onbekende bestemming vertrokken wordt niet betwist en is in rechte bevestigd in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 20 oktober 2021. [3] Zware grond 3b is dan ook feitelijk juist. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat wat in de maatregel is vermeld over de beschikking van 16 december 2023 geen zelfstandige betekenis heeft, maar enkel aangeeft op welke wijze eiser in Nederland is aangetroffen. De beroepsgrond dat aan de verdere inhoud van de maatregel moet worden getwijfeld gelet op het niet weergeven van eisers voornemen tot aangifte van vermissing van zijn identiteitsdocument in het proces-verbaal van gehoor en de aanhouding in Arnhem slaagt dan ook niet.
6. De rechtbank stelt verder vast dat zware grond 3a en zware grond 3c feitelijk juist zijn. Eiser beschikt namelijk niet over een geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document waaruit zijn identiteit, nationaliteit en/ of verblijfsrechtelijke positie blijkt. Daarnaast heeft eiser eerder op 12 juli 2021 een besluit ontvangen, waaruit de plicht volgt Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland te verlaten. Eiser heeft hieraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of geldende termijn gevolg gegeven. De zware gronden 3a, 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel te kunnen dragen.
Zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is en dat de bewaringsmaatregel daarom moet worden opgeheven. Onduidelijk is of er überhaupt nog laissez-passers worden afgegeven voor Marokkaanse onderdanen nu het presentatietraject bij de Marokkaanse autoriteiten is afgeschaft. Ter onderbouwing verwijst eiser naar wat hij heeft vernomen in een andere zaak over het afschaffen van het presentatietraject.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser met de enkele stelling dat is vernomen dat het presentatietraject bij de Marokkaanse autoriteiten is afgeschaft, niet heeft onderbouwd dat dit ook daadwerkelijk zo is. Daarbij komt dat de mogelijke afschaffing van dit traject niet betekent dat er geen laissez-passers meer worden afgegeven. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op het feit dat het aan de Marokkaanse autoriteiten is om te bepalen op welke wijze zij een aanvraag om een vervangend reisdocument in onderzoek nemen. Of de Marokkaanse autoriteiten al dan niet een presentatie van de vreemdeling vereisen is aan hen. Er bestaan verder geen aanknopingspunten voor het algemeen oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko ontbreekt. [4] Hiervan is ook in de specifieke situatie van eiser geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [5] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve [6] vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. [7]
11. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.NL21.11310.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.