In deze zaak heeft eiser op 24 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 18 augustus 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, is verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen. Eiser heeft op 3 juni 2022 een ingebrekestelling verzonden, die door verweerder op 4 juni 2022 is ontvangen. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze termijn na te leven, met een maximum van € 7.500. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op 17 februari 2023.