ECLI:NL:RBDHA:2023:20814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
22/1089 en 22/4096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van Participatiewet met betrekking tot schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser tegen de herziening en de terugvordering van zijn bijstandsuitkering, die zijn ingesteld onder de zaaknummers SGR 22/1089 en SGR 22/4096. De rechtbank behandelt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2021 heeft herzien en teruggevorderd. Eiser ontving een bijstandsuitkering sinds 16 juli 2009, maar na een anonieme melding over mogelijke drugshandel heeft het college een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld. Dit leidde tot de herziening van de uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 6.692,90 voor 2020 en € 495,20 voor 2021. Eiser betwistte de besluiten en stelde dat hij zijn inlichtingenplicht niet had geschonden, en dat de bijschrijvingen op zijn rekening geen inkomsten waren.

De rechtbank oordeelt dat de bijschrijvingen van derden op de bankrekening van eiser als inkomsten moeten worden aangemerkt, ongeacht of deze als leningen zijn bedoeld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet vrijelijk over deze bedragen kon beschikken. De rechtbank concludeert dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet tijdig te informeren over de bijschrijvingen. Hierdoor was het college verplicht om de bijstandsuitkering te herzien en de te veel betaalde bedragen terug te vorderen. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser af en verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/1089 en SGR 22/4096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Verbraaken),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser tegen de herziening en de terugvordering van zijn bijstandsuitkering, respectievelijk tegen de brutering van het terugvorderingsbedrag. Deze beroepen hebben de zaaknummers SGR 22/1089 en SGR 22/4096. De beroepen zijn gericht tegen de volgende besluiten van het college.
1.1.
Met primaire besluiten 1 en 2 van 30 juni 2021 heeft het college eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2021 herzien, het hiermee overeenkomende bedrag teruggevorderd en, voor zover de terugvordering ziet op het jaar 2020, gebruteerd tot een bedrag van
€ 6.692,90. Met bestreden besluit 1 van 10 januari 2022 is het college bij die besluiten gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 22/1089.
1.2.
Met primair besluit 3 van 1 januari 2022 heeft het college de terugvordering, voor zover betrekking hebbend op het jaar 2021, gebruteerd met een bedrag van € 495,20. Met bestreden besluit 2 van 7 juni 2022 is het college bij dat besluit gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 22/4096.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2.
2.1.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering, laatstelijk vanaf 16 juli 2009. Naar aanleiding van een anonieme melding op 11 augustus 2020 dat eiser via drugshandel inkomen zou verdienen, heeft het college een rechtmatigheidsonderzoek verricht. Daartoe heeft het college onder meer bankafschriften opgevraagd en met eiser op 23 juni 2021 een gesprek gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage HEIT van 30 juni 2021 en zijn voor het college aanleiding geweest om primair besluit 1, 2 en 3 te nemen.
2.2.
Met bestreden besluiten 1 en 2 heeft het college de primaire besluiten 1, 2 en 3 gehandhaafd. Het college overweegt daartoe als volgt. In de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2021 heeft eiser 28 bijschrijvingen van derden ontvangen waar geen afschrijving tegenover staat. Het college heeft deze bijschrijvingen als inkomsten aangemerkt. Dat het daarbij om leningen, voorgeschoten betalingen of bedragen bedoeld voor derden zou gaan, maakt dat voor het college niet anders. Eiser heeft in bezwaar een drietal verklaringen overlegd van zijn familieleden, maar volgens het college heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de bijschrijvingen verband houden met een lening waaruit voor eiser een terugbetalingsverplichting voortvloeit. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen. Het college was daarom gehouden het recht op bijstand te herzien, de uitgekeerde bijstand van eiser terug te vorderen en, omdat er sprake is van een terugvordering vanwege een schending van de inlichtingenplicht, de terugvordering conform bestendig beleid te bruteren.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de beroepsgronden die hij heeft ingediend.
Wat vindt eiser?
3.1.
Eiser is van mening dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat de bijschrijvingen geen inkomsten zijn. De overbesteding waarover wordt gesproken in de HEIT rapportage is ten onrechte gesteld en gebaseerd op de NIBUD-norm in plaats van op daadwerkelijk uitgaven. Eiser moest veel heen en weer reizen tussen Utrecht en Den Haag omdat zijn vriendin in het ziekenhuis lag in Utrecht. De auto- en benzinekosten waren dan ook hoger dan gebruikelijk, en daardoor was er minder geld over voor vaste lasten. Om schulden te voorkomen heeft eiser geld geleend van familie en vrienden en kennissen. Hiervan is geen overeenkomst opgemaakt omdat zij rekening hielden met de bijzondere omstandigheden van eiser. Eiser kon niet vrij beschikken over deze bedragen. Verder kon eiser zuinig zijn omdat hij altijd kon mee-eten bij familie en vrienden als hij op bezoek was, en boodschappengeld niet hoefde te vergoeden. Eiser stelt dan ook dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waar het college geen rekening mee heeft gehouden.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2021.
5. Bedragen die zijn bijgeschreven door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening. Evenmin is relevant of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, noch of de lening daadwerkelijk is terugbetaald. Een geldlening is volgens artikel 31, tweede lid, van de Pw namelijk niet uitgezonderd van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken. Daarnaast worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. [1] Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat ook een eenmalige bijschrijving in beginsel als inkomen wordt aangemerkt, indien het bedrag van die bijschrijving kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. [2]
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in de te beoordelen periode meerdere bijschrijvingen van derden heeft ontvangen. Hierdoor hebben deze bijschrijvingen een terugkerend karakter in een periode waarover een beroep op de bijstand wordt gedaan. Eiser kon de bijgeschreven bedragen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Op grond van de hiervoor omschreven rechtspraak moeten de bijschrijvingen dan als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw worden aangemerkt.
7. In hetgeen eiser betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Wat betreft de stelling van eiser dat hij niet vrijelijk over de bedragen heeft kunnen beschikken, overweegt de rechtbank dat wanneer bedragen op een op naam van betrokkene gestelde bankrekening zijn bijgeschreven, dit de vooronderstelling rechtvaardigt dat deze behoren tot de middelen waarover de betrokkene kan beschikken om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet vrijelijk over de op zijn rekening bijgeschreven bedragen kon beschikken. Dat het zou gaan om leningen is, in het licht van de in punt 5 vermelde rechtspraak, niet van belang.
8. Naar het oordeel van de rechtbank had het eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de bijschrijvingen, welke een wijziging in zijn financiële situatie met zich brengen, van invloed kunnen zijn op zijn bijstandsuitkering. Door het college hierover niet onverwijld en uit eigen beweging te informeren, heeft eiser de op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het college was op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid, van de Pw dan ook gehouden om het recht op uitkering van eiser over de periode in geding te herzien en de te veel aan eiser betaalde uitkering (bruto) terug te vorderen.
9. In de door eiser in het beroepschrift genoemde omstandigheden ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat het college vanwege dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, van terugvordering had moeten afzien. De rechtbank is van oordeel dat het college er ten tijde van het bestreden besluit terecht niet van is uitgegaan dat de terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zou leiden. Daarbij wijst de rechtbank er op dat het college bij het inhouden van bedragen op eisers bijstandsuitkering altijd de regels over de beslagvrije voet in acht dient te menen.
10. Tot slot wijst de rechtbank er op dat namens het college tijdens de zitting is verklaard dat onder bepaalde omstandigheden het nog niet afbetaalde gedeelte van de terugvordering kan worden kwijtgescholden. Daarvoor dient eiser aan te geven welke bijzondere omstandigheden tot inwilliging van een verzoek om kwijtschelding zouden moeten leiden. Hierover neemt het college dan vervolgens een voor bezwaar vatbaar besluit.
11. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:548.