ECLI:NL:RBDHA:2023:20813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
21/8334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijstand in de vorm van een lening en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023, in de zaak met nummer SGR 21/8334, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van bijstand in de vorm van een lening beoordeeld. Eiser had bijstand aangevraagd voor de periode van 14 oktober 2020 tot 1 juli 2021, maar het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn had deze aanvraag goedgekeurd als een lening. Eiser was van mening dat hij in de bezwaarfase gehoord had moeten worden, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende gelegenheid heeft geboden om te worden gehoord. Eiser had op 7 oktober 2021 aangegeven gehoord te willen worden, maar verscheen niet op de hoorzitting van 12 november 2021. De rechtbank concludeert dat het college aan de hoorplicht heeft voldaan en dat het niet verschijnen van eiser voor zijn eigen rekening komt. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten terug. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, het college
(gemachtigde: B.A. Veenendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van de bijstand over de periode 14 oktober 2020 tot 1 juli 2021 als lening.
1.1.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 28 juli 2021 toegekend per
14 oktober 2020. De bijstand is over de periode 14 oktober 2020 tot 1 juli 2021 toegekend in de vorm van een lening. Met het bestreden besluit van 25 november 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het college. De gemachtigde van eiser heeft vooraf laten weten dat hij en eiser niet zouden verschijnen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft bijstand aangevraagd op 14 oktober 2020. In het primaire besluit, zoals in het bestreden besluit gehandhaafd onder verwijzing naar het advies van een extern adviseur, heeft het college de bijstandsuitkering over de periode 14 oktober 2020 tot
1 juli 2021 in de vorm van een lening toegekend. Het college legt daaraan ten grondslag dat eiser te snel op zijn vermogen heeft ingeteerd. Indien eiser op verantwoorde manier had ingeteerd, had hij pas 1 juli 2022 een beroep op een bijstandsuitkering hoeven doen. Volgens het college is hiermee sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, hetgeen voor het college aanleiding is geweest om het primaire besluit te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Wat vindt eiser?

4. Eiser voert aan dat hij gehoord had moeten worden in de bezwaarfase. Een externe adviseur heeft het college geadviseerd over het bezwaar en het college heeft dit advies overgenomen. Eiser vindt dat hij in de gelegenheid gesteld had moeten worden om hierop mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen. Door eiser niet in de gelegenheid te stellen dit te doen, is zijn bezwaar onzorgvuldig behandeld en vindt hij dat hij in zijn belangen is geschaad.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen het besluit om hem bijstand in de vorm van een lening te verstrekken.
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord.
7. Eiser heeft in zijn aanvullende gronden van het bezwaar op 7 oktober 2021 kenbaar gemaakt gehoord te willen worden. De uitnodiging voor de telefonische hoorzitting van 12 november 2021 is op 3 november 2021 per aangetekende post verzonden. Blijkens de track & trace-code is de uitnodiging op 4 november 2021 op het kantooradres van de gemachtigde van eiser bezorgd. Bij de bezorging is voor ontvangst getekend. Omdat er op 12 november 2021 niet werd ingebeld door eiser en/of zijn gemachtigde, heeft het college op die dag nog telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de gemachtigde van eiser. Een collega liet weten dat de gemachtigde van eiser niet aanwezig was en dat de uitnodiging voor de hoorzitting niet in het dossier zat. Op 15 november 2021 heeft het college een e-mail gestuurd aan de gemachtigde van eiser waarin om een schriftelijke reactie wordt gevraagd op het standpunt van het college dat het niet verschijnen op de hoorzitting voor rekening van eiser komt. De gemachtigde van eiser heeft hierop, voor zover hier van belang, gereageerd met het bericht dat eiser graag gehoord wil worden om zijn standpunt verder te onderbouwen.
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord en daarmee aan de hoorplicht voldaan. Het college heeft meerdere malen met de gemachtigde van eiser contact gezocht om ervoor te zorgen dat eiser gebruik kon maken van zijn recht om gehoord te worden. De uitnodiging is niet onbestelbaar retour gekomen en er is voor ontvangst getekend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het feit dat de uitnodiging zoek lijkt te zijn geraakt, te wijten is aan eventuele onzorgvuldigheid van het college. [1] Het niet verschijnen op de hoorzitting, als gevolg van het zoekraken van de uitnodiging, komt in dit geval daarom voor rekening en risico van eiser.
9. Tot slot biedt de Awb geen grondslag voor het standpunt van eiser dat hij in de gelegenheid gesteld had moet worden om zijn zienswijze op het advies van de extern adviseur van het college uit te brengen.
10. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ter vergelijking de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1620.