ECLI:NL:CRVB:2007:BB1620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6668 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen bezwaar en herstel van vormverzuim in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, [A. gevestigd te B.], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juli 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had appellante aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven premies werknemersverzekeringen en had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het bezwaar niet tijdig waren ingediend.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv appellante op 4 april 2005 een aangetekende brief heeft gestuurd met het verzoek om binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen. Appellante heeft echter niet tijdig gereageerd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ontvangst van de aangetekende brief door appellante op niet geloofwaardige wijze was ontkend. De Raad heeft de feiten en omstandigheden rondom de verzending van de aangetekende brief onderzocht en geconcludeerd dat appellante de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen.

De Raad oordeelt dat het niet aan het Uwv is om te bewijzen dat de brief is aangeboden aan de gemachtigde van appellante, maar dat het aan appellante is om aan te tonen dat de aangetekende zending niet op de gebruikelijke wijze is verwerkt. Appellante is hierin niet geslaagd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/6668 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. gevestigd te B.] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2006, 05/3116 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 26 juli 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingdiend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007, waar voor appellante verschenen zijn mr. K.F. Tiesinga en J. de Jong, beiden belastingadviseurs te Amsterdam. Het Uwv is met voorafgaand schriftelijk bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
Bij besluit van 9 maart 2005 heeft het Uwv appellante aansprakelijk gesteld voor de door [S. h.o.d.n. Bedrijf S.], onbetaald gebleven premies werknemersverzekeringen.
Tegen het besluit van 9 maart 2005 is namens appellante door Deloitte Belastingadviseurs B.V. bij brief van 31 maart 2005 bezwaar gemaakt.
Bij aangetekend verzonden brief van 4 april 2005 heeft het Uwv appellante verzocht om binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen.
Bij besluit van 2 juni 2005 heeft het Uwv het bezwaar met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank -met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 20 juni 2006, LJN: AY1932- overwogen dat de ontvangst van de brief van 4 april 2005 op niet geloofwaardige wijze is ontkend. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het op grond van de stukken van TPG-post voldoende aannemelijk is dat op 5 april 2005 een aangetekende brief aan de gemachtigde van appellante aangeboden is.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
De Raad stelt allereerst vast dat het bezwaarschrift van 31 maart 2005 niet de gronden van het bezwaar bevat. Het ter zitting van de Raad gedane beroep op de uitspraak van de Raad van 14 februari 2007, LJN: BA1950, slaagt niet aangezien, in tegenstelling tot de zaak waarop die uitspraak betrekking heeft, het bezwaarschrift van appellante geen enkele bezwaargrond, hoe summier ook verwoord, bevat.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de gemachtigde van appellante de gelegenheid heeft geboden dat verzuim te herstellen.
Tot de gedingstukken behoort de brief van 4 april 2005 van het Uwv, gericht aan de gemachtigde van appellante op diens kantooradres, waarin wordt verzocht om toezending van de gronden van het bezwaar binnen vier weken na dagtekening van die brief.
Daarbij is medegedeeld dat het niet tijdig voldoen aan dit verzoek kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De Raad acht het gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat deze brief ter verzending per aangetekende post is aangeboden aan TPG-post en dat die brief is aangeboden aan het adres van de gemachtigde van appellante. Hoewel de gemachtigde van appellante heeft ontkend dat de aangetekend verzonden brief van 4 april 2005, is ontvangen is die brief niet bij het Uwv als onbestelbaar retour gekomen.
Met rechtbank is de Raad van oordeel dat het in een geval als het onderhavige niet op de weg van het Uwv ligt om aannemelijk te maken dat de brief is aangeboden aan de gemachtigde van appellante. Het ligt daarentegen op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat de aangetekende zending niet op de gebruikelijke wijze door TPG-post is verwerkt. Daarin is appellante volgens de Raad niet geslaagd.
Gelet op het vorenstaande moet ervan uitgegaan worden dat appellante de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen, zodat het Uwv na het ongebruikt verstrijken van de daartoe gestelde termijn bevoegd was het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad is niet gebleken dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.
BKH 270707