In deze zaak heeft eiser op 27 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 6 december 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, is verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen. Eiser heeft op 9 juni 2022 een ingebrekestelling verzonden, maar ook daarna is er geen besluit genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank overweegt dat in asielzaken een redelijke termijn voor de behandeling van aanvragen moet worden gehanteerd. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend, in lijn met het 8+8-weken model dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vastgesteld. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.