ECLI:NL:RBDHA:2023:20798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/2453 en SGR 22/3235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw met dakterras

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het vergroten van een woning door het maken van een dakopbouw met dakterras. De vergunninghouder heeft op 10 mei 2021 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 24 december 2021 is verleend. Eisers, die schuin achter de vergunninghouder wonen, zijn het niet eens met het bouwplan en vrezen schaduwhinder, vermindering van daglichttoetreding en aantasting van hun privacy door het dakterras. De rechtbank heeft de beroepen op 14 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de dakopbouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan, en dat de vergunning terecht is verleend. De rechtbank stelt vast dat de digitale verbeelding van het bestemmingsplan aantoont dat de dakopbouw is toegestaan. De rechtbank overweegt dat de ruimtelijke effecten van de dakopbouw, zoals schaduwhinder en verminderde daglichttoetreding, niet in de beoordeling kunnen worden meegenomen. Wat betreft het dakterras oordeelt de rechtbank dat dit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat het zicht op de woningen van eisers beperkt is en enige privacyhinder inherent is aan het wonen in een stad.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser I ongegrond en het beroep van eiser II tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk. Het beroep van eiser II tegen het bestreden besluit III is eveneens ongegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser II, vastgesteld op € 837,-, en draagt verweerder op het griffierecht van € 184,- aan eiser II te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2453 en SGR 22/3235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaken tussen

[eiser 1], te [woonplaats], eiser I (SGR 22/2453)

(gemachtigde: B. Benard), en

[eiser 2], te [woonplaats], eiser II (SGR 22/3235)

(gemachtigde: B. Benard),
tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde partij]uit [woonplaats], vergunninghouder.

Inleiding

1. Vergunninghouder heeft op 10 mei 2021 een aanvraag gedaan voor een
omgevingsvergunning voor het vergroten van de woning [adres 1] te [plaats] door het maken van een dakopbouw met dakterras. Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 24 december 2021 verleend.
1.1.
Met het besluit van 21 maart 2022 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser I kennelijk ongegrond verklaard. Met het besluit van 21 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser II kennelijk niet-ontvankelijk verklaard (bestreden besluit II).
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
1.3.
Met het besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bestreden besluit II ingetrokken en het bezwaar van eiser II ontvankelijk en kennelijk ongegrond verklaard.
1.4.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 december 2023 op zitting behandeld. Verschenen zijn: eiser II, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder.

Waar gaat de zaak over?

2. Vergunninghouder woont op de [adres 1] te [plaats]. Hij wil op zijn woning een dakopbouw plaatsen. In de bouwplannen staat dat binnen het volume van de dakopbouw een dakterras komt, van ongeveer twee bij één meter aan de achterkant van de woning. Vergunninghouder heeft hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd.
2.1.
Eisers wonen aan de [adres 2] en [nummer] te Den Haag. Zij wonen schuin achter vergunninghouder. Eisers zijn het niet eens met het bouwplan. Eisers vrezen schaduwhinder en vermindering van daglichttoetreding door de dakopbouw. Daarnaast maken eisers zich zorgen om aantasting van hun privacy door het gebruik van het dakterras.
2.2.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder is de dakopbouw in overeenstemming met het bestemmingsplan “Renbaankwartier”. Dat betekent dat de vergunning in zoverre moet worden verleend en niet kan worden beoordeeld of de dakopbouw onevenredige schaduwhinder en verminderde daglichttoetreding veroorzaakt. Het dakterras is wel in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarom beoordeeld of op dit punt van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Volgens verweerder leidt het dakterras niet tot onaanvaardbare hinder voor eisers of voor de omgeving. Van strijd met een goede ruimtelijke ordening is geen sprake en daarom kan de omgevingsvergunning ook op dit punt worden verleend, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank zal de beroepen beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Eerst zal de rechtbank het beroep van eiser II tegen het bestreden besluit II bespreken. De rechtbank bespreekt vervolgens de beroepen van eisers tegen bestreden besluiten I en III. Het beroep van eiser II is immers, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit III.
Bestreden besluit II
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit II, waarin het bezwaar van eiser II niet-ontvankelijk is verklaard, op 20 mei 2022 heeft ingetrokken en vervangen met een inhoudelijk besluit (bestreden besluit III). Gelet hierop heeft eiser II geen procesbelang meer bij beroep tegen het bestreden besluit II. Het beroep van eiser II tegen het bestreden besluit II is daarom niet-ontvankelijk.
4.1.
De rechtbank overweegt dat bestreden besluit II is ingetrokken naar aanleiding van het beroep van eiser II. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht van eiser II.
Bestreden besluiten I en III
5. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend voor de dakopbouw en het dakterras. Eisers voeren aan dat het bestemmingsplan geen dakopbouw toestaat. Volgens eisers is op de verbeelding bij het bestemmingsplan “Renbaankwartier” namelijk niet te zien dat het perceel aan de [adres 1] de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – dakopbouw” heeft. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de dakopbouw niet kon worden verleend zonder afwijking van het bestemmingsplan. Eisers voeren verder aan dat ook voor het dakterras geen omgevingsvergunning kon worden verleend. Volgens eisers is er vanaf het dakterras inkijk in hun woningen. Dit zorgt voor een onevenredige aantasting van hun privacy en daarmee tot strijd met de goede ruimtelijke ordening, aldus eisers.
De dakopbouw
6. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan voorziet in een dakopbouw op het perceel aan de [adres 1]. Ingevolge artikel 1.2.3, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), wordt een plan elektronisch vastgesteld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de digitale verbeelding leidend is. [1] De digitale verbeelding staat op ruimtelijkeplannen.nl. Door interactie met de digitale verbeelding valt te zien welke bestemmingen en aanduidingen voor een perceel gelden. Een muisklik op het perceel aan de [adres 1] toont dat hier onder meer de bestemming “Gemengd – 1” als ook de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – dakopbouw” geldt. Anders dan eisers betogen is daarmee voldoende duidelijk dat het bestemmingsplan wel degelijk voorziet in een dakopbouw op de woning van vergunninghouder. Tussen partijen is niet in geschil dat de dakopbouw voldoet aan de bouwregels in artikel 6.2.1 van de planregels. Dit betekent dat de dakopbouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Gelet op het beoordelingskader in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is verweerder dan verplicht om de omgevingsvergunning te verlenen. De ruimtelijke effecten van de dakopbouw, zoals schaduwhinder en verminderde daglichttoetreding, kan verweerder binnen dat beoordelingskader geen rol meer laten spelen.
Het dakterras
7. De rechtbank overweegt dat het dakterras aan de achterkant van de dakopbouw niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Verweerder is daarom op dit punt met toepassing artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo van het bestemmingsplan afgeweken. In dat kader moet verweerder beoordelen of de ruimtelijke effecten van het dakterras in overeenstemming zijn met de goede ruimtelijke ordening.
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dakterras niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De woningen van eisers liggen op een afstand van ongeveer tien meter schuin achter de woning van vergunninghouder. Dit heeft tot gevolg dat als vergunninghouder vanaf het dakterras rechtdoor kijkt, hij niet bij eisers naar binnen kijkt. Alleen als vergunninghouder vanaf zijn dakterras schuin in noordelijke richting kijkt, kan hij de woningen van eisers zien. Het zicht op de woningen van eisers wordt in deze kijkrichting echter deels afgeschermd door de hoek van de dakopbouw. Vergunninghouder kan eigenlijk alleen vanaf het zuidelijke punt van het dakterras langs de hoek van de dakopbouw de woningen van eisers goed zien. De rechtbank begrijpt dat eisers dit vervelend vinden. Verweerder heeft echter in redelijkheid kunnen vinden dat sprake is van beperkt zicht vanaf het dakterras op de woningen van eisers en dat geen sprake is van een onaanvaardbare privacyschending. Verweerder heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat enige privacyhinder inherent is aan het wonen in een stad.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiser I is ongegrond. Het beroep van eiser II tegen bestreden besluit II is niet-ontvankelijk. Het beroep van eiser II tegen het bestreden besluit III is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
8.1.
Zoals volgt uit 4.1. ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser II gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837,-, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5. De rechtbank rekent met een wegingsfactor van 0,5, omdat de gemachtigde in een tweede zaak van eiser II (SGR 22/3233) een identiek beroepschrift heeft ingediend, beide zaken op één zitting zijn behandeld en in beide zaken aanleiding bestaat voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser II. Verweerder moet daarnaast het door eiser II betaalde griffierecht vergoeden. Eiser I heeft geen recht op een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser I ongegrond;
  • verklaart het beroep van eiser II, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II van 21 maart 2022, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiser II tegen bestreden besluit III ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser II gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 837,-;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 184,- aan eiser II te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J, Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1918.