Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Eerlijk gezegd geloof ik niet in de stromingen. Ik geloof alleen in de islam” [10] . Verder verklaart eiser tijdens dat gehoor: “
Ik ben niet altijd soenniet geweest, maar omdat ik de soennitische religie bestudeerde, ben ik daar in gaan geloven. Maar nu geloof ik niet meer in de stromingen. Nu geloof ik alleen in de islam”. Tot slot geeft eiser in het aanmeldgehoor aan dat hij zichzelf tot aan zijn vertrek uit Pakistan als soenniet beschouwde en dat hij de soenna van profeet Mohammed volledig volgt. De rechtbank wijst verder op eisers verklaringen tijdens het nader gehoor waarbij hij uitlegt dat hij zich als moslim niet bezig hield met groeperingen en stromingen, maar dat de soennieten de islam volgens hem meer volgen en dat hij daarom bij hen ging studeren [11] . De rechtbank bestempelt al deze verklaringen niet als tegenstrijdig. De verklaringen bevestigen het betoog van eiser dat in zijn geval simpelweg geen sprake is van een zwart-wit situatie. Dit wordt volgens de rechtbank bevestigd door wat er tijdens de zitting is besproken. De gemachtigde heeft tijdens de zitting gewezen op het onderscheid tussen innerlijke bekering en het publiekelijk uitkomen voor een bekering. Eiser heeft zelf tijdens de zitting verklaard dat hij het soennisme als innerlijke overtuiging had en dat hij in de opvolging van profeet Mohammed geloofde zoals de soennieten dat doen. Hij was bezig met een leerproces en hij had zijn bekering tot het soennisme nog niet naar buiten toe bekend gemaakt. Eiser heeft tot slot op de zitting uitgelegd dat hij nog niet klaar was met dit innerlijke proces toen het incident met het christelijke meisje plaatsvond. Het incident zou hem hebben teleurgesteld in “hun geloof”.
omdat het gevaarlijke mensen zijn” [15] . Hier valt niet ondubbelzinnig uit op te maken dat eisers vader de groep al vóór de ontvoering gevaarlijk vond. Hetzelfde geldt volgens de rechtbank voor andere verklaringen van eiser hierover.
4.13. Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de problemen met de geloofsgroep en de autoriteiten ongeloofwaardig vindt, heeft hij onvoldoende uitgelegd waarom eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en geen reëel risico loopt op ernstige schade. De afwijzing van de aanvraag kan met deze motivering geen stand houden.
Conclusie en gevolgen
Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag is niet-ontvankelijk.
Het beroep voor zover dat is gericht tegen het alsnog genomen besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt dat besluit, voor zover dat ziet op de afwijzing van de asielaanvraag. Het aanvullende besluit van 6 juni 2023, dat enkel ziet op de dwangsom, blijft in stand. Het is nu aan verweerder om de gestelde problemen van eiser opnieuw te beoordelen en een nieuw besluit te nemen. Verweerder moet daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank draagt verweerder op om binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Ook bepaalt de rechtbank, nu de asielaanvraag van eiser dateert van 30 september 2021, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de genoemde beslistermijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
Beslissing
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 juni 2023, voor zover dat ziet op de afwijzing van de asielaanvraag;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.