Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2001 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw.Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Litouwen een verzoek om overname gedaan. Litouwen heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt dat voor hem als LHBTI’er niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Litouwen. Hij stelt dat de LHBTI-gemeenschap aldaar te maken heeft met geweld en discriminatie en dat Litouwen de
rechten van die LHBTI-gemeenschap niet beschermt, ook niet in de rechtspraak.
Daarnaast stelt eiser dat hij na overdracht het risico loopt op mensenrechtenschendingen tijdens de asielprocedure. Daartoe wijst eiser erop dat Litouwen zich schuldig maakt aan pushbacks en onrechtmatige detentie. Eiser heeft zijn stellingen bij zienswijze onderbouwd met stukken. Hij is het niet eens met de wijze waarop verweerder deze stukken heeft beoordeeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Litouwen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Verweerder mag in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Litouwen.Dat betekent dat er op kan worden vertrouwd dat Litouwen zijn communautaire en verdragsrechtelijke verplichtingen tegenover eiser (op grond van de Europese asielrichtlijnenen het EVRM) zal nakomen. Uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel volgt verder dat over eventuele niet naleving van die verplichtingen kan worden geklaagd bij de Litouwse autoriteiten en de Litouwse rechter. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken. Eiser zal daarvoor moeten onderbouwen dat hij, als gevolg van zeer ernstige tekortkomingen in de naleving door Litouwen van haar internationale verplichtingen, in Litouwen het reële risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.Dit wordt eerst aangenomen indien bedoelde tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
5. Voor zover eiser hiertoe twee in het Litouws opgestelde documenten heeft overgelegd, heeft verweerder terecht het uitgangspunt gehanteerd dat eiser hiervan vertalingen dient aan te leveren alvorens deze documenten in de besluitvorming kunnen worden betrokken. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser met zijn algemene verwijzing naar een Wikipediapagina (‘LGBT rights in Lithuania’) geen beroep heeft gedaan op een algemeen aanvaarde bron. De door eiser overgelegde informatie van Wikipedia bevat verder verwijzingen naar een groot aantal bronnen. In een dergelijk geval mag verweerder verlangen dat eiser concreet aangeeft op welke van die bronnen hij zich beroept.
6. Voor zover eiser stelt dat hij in Litouwen als LHBTI’er niet dezelfde rechten geniet als in Nederland, volgt daaruit nog niet een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daargelaten of de door eiser genoemde de onmogelijkheid in Litouwen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap en het verbod op adoptie door LHBTI-stellen mogelijk een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM, staat dit verschil in behandeling niet op voorhand in de weg aan overdracht in het kader van de Dublinverordening.
7. Verweerder bestrijdt niet dat in Litouwen sprake is van discriminatie van LHBTI, veroorzaakt door homofobe opvattingen in een deel van de Litouwse samenleving. Zoals verweerder echter terecht heeft opgemerkt, zien de door eiser aangehaalde publicaties hierover op de periode van 2009 tot 2018. Deze bronnen geven als zodanig dan ook geen actueel beeld van de situatie voor LHBTI in Litouwen. Verweerder heeft er daarbij nog op gewezen dat uit de bekende informatie over Litouwen ook blijkt van voorzichtige positieve ontwikkelingen. Eiser verwijst in reactie hierop in beroep naar de conclusie van Europese Commissie uit 2019 dat de Litouwse autoriteiten nog onvoldoende waren geslaagd in een effectieve aanpak van homo- en transfobe uitingen.Ook hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de Litouwse autoriteiten thans in het algemeen niet bereid en in staat zijn om in individuele gevallen toereikende bescherming te bieden aan LHBTI.
8. Zoals eiser in beroep opmerkt, vermeldt het landenrapport van BTI 2022 over Litouwendat (onder meer) LHBTI “lijden onder negatieve opvattingen in de maatschappij en naar verluidt niet rechtvaardig worden behandeld door publieke instellingen en op de werkvloer.” Anders dan eiser stelt, volgt hieruit niet dat hij in Litouwen niet met succes zal kunnen klagen over een discriminatoire behandeling. De geciteerde passage ziet niet op de mogelijkheid van effectieve rechtsbescherming. Dat Litouwen in de zaak van Beizaras en Levickasdoor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is veroordeeld voor discriminatie op basis van seksuele gerichtheid en het niet bieden van rechtsbescherming tegen online homofobe uitingen in 2013 en 2014, rechtvaardigt evenmin de algemene conclusie dat eiser niet met succes zal kunnen klagen bij de Litouwse rechter over discriminatie. Daarbij wordt nog opgemerkt dat niet is gebleken dat Litouwen bedoelde veroordeling door het EHRM naast zich neer heeft gelegd.
9. Eiser verwijst in beroep naar informatie uit het rapport van Amnesty International (AI) van 27 juni 2022en de VN-rapportage van 21 december 2021 over de praktijk van pushbacks en onrechtmatige detentie in Litouwen. Niet is echter gebleken van concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser hier na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening voor zal hebben te vrezen. Voor zover eiser heeft gewezen op het oordeel van de Duitse rechterwaarin wel wordt uitgegaan van een risico op schending van artikel 3 van het EVRM voor Dublinclaimanten, is niet duidelijk geworden op welke concrete aanknopingspunten dit oordeel is gebaseerd.
10. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de Litouwse autoriteiten niet deugdelijk onderzoek doen naar asielmotieven. Eiser verwijst hierbij naar het reeds genoemde rapport van AI en naar het arrest T.K. e.a. tegen Litouwen.In het rapport van AI, zoals in beroep geciteerd door eiser, wordt onder verwijzing naar de hoge instroom van asielzoekers in Litouwen en naar onofficiële uitlatingen van hoofdzakelijk niet nader genoemde overheidsmedewerkers, de vrees geuit dat de Litouwse autoriteiten zich richten op het zo snel mogelijk uitzetten van vreemdelingen. Uit het claimakkoord met Litouwen moet echter de toezegging worden afgeleid dat de asielaanvraag van eiser in Litouwen zal worden behandeld met inachtneming van de Procedurerichtlijn en de Kwalificatierichtlijn. Tegen de uitkomst kan zo nodig worden opgekomen bij de Litouwse rechter. De door eiser aangehaalde informatie biedt onvoldoende aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.
De zaak T.K., waarin Litouwen is veroordeeld wegens schending van het verbod van refoulement, betreft niet vergelijkbare individuele gevallen. Het arrest biedt geen basis voor de conclusie dat de asielprocedure in Litouwen in het algemeen zodanige tekortkomingen kent dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
11. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat eiser zijn gestelde vrees voor schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest niet aannemelijk heeft gemaakt. Wat eiser heeft aangevoerd staat dan ook niet in de weg aan zijn overdracht aan Litouwen. Ook overigens heeft verweerder kunnen concluderen dat niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag aan zich had moeten trekken.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.