ECLI:NL:RBDHA:2023:20709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
09/003065-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een mes en voorwaarden voor behandeling en toezicht

Op 29 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van drie bedreigingen. De feiten vonden plaats op 31 december 2022 en 1 januari 2023 in Roelofarendsveen, waar de verdachte met een mes dreigende bewegingen maakte en bedreigende woorden uitsprak naar verschillende slachtoffers, waaronder politieagenten. Tijdens de zitting op 18 december 2023 was de verdachte niet aanwezig, maar haar raadsvrouw, mr. N. van Amsterdam, verdedigde haar belangen. De officier van justitie, mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen, eiste een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een alcoholverbod en verplichte behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling bij GGZ en een alcoholverbod. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan een van de slachtoffers, [slachtoffer 3], ter hoogte van € 1.000,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de andere benadeelde partijen afgewezen, omdat zij een eigen aandeel in de feiten hadden. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/003065-23
Datum uitspraak: 29 december 2023
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres 1] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 december 2023.
De verdachte is – met bericht vooraf – ter terechtzitting niet verschenen. De raadsvrouw van de verdachte, mr. N. van Amsterdam, is wel verschenen en uitdrukkelijk gemachtigd om de verdachte te verdedigen.
D. Breedijk heeft namens benadeelde partij [slachtoffer 3] een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen.
De officier van justitie, mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies van 8 december 2023. Het voorarrest moet hiervan worden afgetrokken.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Partijen hebben zich verder uitgelaten over de vorderingen benadeelde partij.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 31 december 2022 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak haar dood he", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
zij op of omstreeks 1 januari 2023 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door zwaaiende bewegingen met een mes te maken en/of met een mes te gooien in de richting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of daarbij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
zij op of omstreeks 1 januari 2023 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door zwaaiende bewegingen met een mes te maken en/of met een mes te gooien in de richting van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , terwijl dit feit werd gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] in diens hoedanigheid van hoofdagent en/of bigadier bij de politie Eenheid Den Haag.

De bewijsbeslissing

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1
zij op 31 december 2022 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem
,[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak haar dood he";
2
zij op 1 januari 2023 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem
,[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door zwaaiende bewegingen met een mes te maken in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en daarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
zij op 1 januari 2023 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem
,
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door zwaaiende bewegingen met een mes te maken en met een mes te gooien in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , terwijl dit feit werd gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in
hunhoedanigheid van
ambtenaar van politiebij de politie Eenheid Den Haag.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in twee dagen tijd schuldig gemaakt aan drie strafbare bedreigingen. Zij bedreigt op oudejaarsdag een van de aangevers met de dood en op nieuwjaarsdag loopt het opnieuw uit de hand. Dezelfde aangeefster krijgt dan namelijk, samen met haar partner, dreigende woorden naar het hoofd geslingerd, terwijl de verdachte zeer dreigend met een groot hakmes op hen af wil lopen. Zij strandt dan omdat aangevers de deur dichthouden. Vlak daarna heeft zij, als zij wel voorbij die deur is en op straat is gekomen, politieagenten bedreigd met datzelfde mes. Zij heeft daarmee over de straatstenen geslepen en het in de richting van de agenten gegooid. Zij is onderwijl twee keer
getaserden zelfs, na een waarschuwingsschot, in haar been geschoten. Die had niet (direct) het gewenste effect: de verdachte bleef dreigend naar haar omgeving. Dit alles gebeurde terwijl de verdachte onder invloed was van drank.
Dat dit een grote impact heeft gehad is ter terechtzitting duidelijk geworden uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] . Daaruit blijkt dat hij door de gebeurtenissen van die dag thuis is komen te zitten en uiteindelijk zijn werk bij de politie noodgedwongen heeft beëindigd. Voor omwonenden moet de situatie met (politie-)schoten ook bijzonder ingrijpend zijn geweest.
De rechtbank heeft oog voor de omstandigheid dat de twee aangevers het gedrag van de verdachte op zijn minst gedeeltelijk bewust lijken te hebben uitgelokt. Uiteraard had de verdachte niet moeten doen wat zij deed. Tegelijkertijd hebben de aangevers een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan en het escaleren van de gebeurtenissen. Het begint met het langdurig en herhaaldelijk aanbellen bij de woning van de verdachte terwijl zij de deurbelcamera bedekt houden, het dwingend roepen ‘jij gaat NU die deur open doen’ en ‘doe die kankerdeur open’, tot het filmen van wat er gebeurt als de verdacht op straat door de politie wordt benaderd, onderwijl roepend dat de politie haar (‘dat kankerwijf’) moet neerschieten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro-Justitiarapportages van [naam 1] , psycholoog, van 7 april 2023 en van [naam 2] , psychiater, van 17 februari 2023. De gedragsdeskundigen concluderen beiden dat de verdachte lijdt aan psychische stoornissen, in de zin van een post-traumatische stress-stoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in alcoholgebruik (in vroege remissie), een ongespecificeerde dissociatieve stoornis en een ongespecificeerde psychotische stoornis en dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank merkt op dat de gedragsdeskundigen hebben gerapporteerd op basis van de eerste tenlastelegging, waarop de eerste twee feiten stonden. Zij adviseren die feiten verminderd respectievelijk sterk verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Om de kans op herhaling te beperken, adviseren zij behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke straf. Deze behandeling, die ten tijde van het schrijven van de rapporten al was begonnen, zou wat de gedragsdeskundigen moeten worden voortgezet, en wel bij GGZ Rivierduinen, De Brijder en Zorggroep Soeverein, in ieder geval met een alcoholverbod en alcohol-adversieve medicatie.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over, in die zin dat de rechtbank de verdachte alle drie de feiten in verminderde mate toerekent.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van twee reclasseringsadviezen over de verdachte. Het eerste is van 3 februari 2023. Dit advies bevatte informatie die beschikbaar was bij de zitting waarin is besloten de verdachte te schorsen. Over het verloop van de schorsing, vanaf 10 februari 2023, heeft de reclassering op 8 december 2023 gerapporteerd. Kort gezegd komt het erop neer dat de verdachte zich aan de voorwaarden heeft gehouden en dat het zorgaanbod toereikend is om de kans op herhaling en kans op letsel (de rechtbank begrijpt: positief) te beïnvloeden. De voorwaarden die de reclassering voorstelt om op te leggen bij een deels voorwaardelijke straf, neemt de rechtbank over, zoals hierna te melden, met nadruk op het voorkomen van alcoholgebruik.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 november 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat zij in 2018 is veroordeeld, zij het zonder oplegging van een straf of maatregel, voor mishandeling van ambulancebroeders.
Straf en strafmaat
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Tegelijkertijd acht de rechtbank het onwenselijk dat de verdachte terug zou moeten keren naar de penitentiaire inrichting, omdat zij met de gedragsdeskundigen en de reclassering baat verwacht van voortzetting van de behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Daarom zal de rechtbank een deel van die straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren en daaraan die geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij tot een andere berekening is gekomen van het aantal dagen voorlopige hechtenis dan de officier van justitie. De verdachte is namelijk op 2 januari 2023 in verzekering gesteld en met ingang van 10 februari 2023 is de voorlopige hechtenis geschorst. Dit zijn 40 dagen.

De vorderingen benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd en om schadevergoeding gevraagd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben daarnaast een contact- en locatieverbod verzocht in de zin van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen integraal toewijsbaar zijn. Dit geldt ook voor het verzochte contact- en locatieverbod, met dien verstande dat deze verboden als bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd en niet als een maatregel in de zin van artikel 38v Sr.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering [slachtoffer 3] integraal kan worden toegewezen. De andere twee benadeelde partijen zijn volgens de raadsvrouw in de vordering niet-ontvankelijk vanwege het eigen aandeel dat zij in de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 hebben gehad. Een beoordeling van de mate van dit eigen aandeel zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Oordeel rechtbank
[slachtoffer 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 3] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit 3. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit 3 worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde materiële kosten in verband met bezoek aan Slachtofferhulp Nederland geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van de strafbare feiten 1 en 2 zijn (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). De benadeelde partijen zijn in zoverre niet-ontvankelijk in hun vordering.
Voor de gevorderde immateriële schade is de rechtbank het met de raadsvrouw eens dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat beide benadeelde partijen een eigen aandeel in de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 hebben, zoals hierboven ook al is overwogen. De rechtbank kan in deze procedure, op basis van de voorhanden zijnde stukken, niet op eenvoudige wijze beoordelen hoe groot dit aandeel is geweest. Daarom levert de behandeling van de vorderingen in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet termen aanwezig om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De rechtbank zal niet meegaan in het verzoek om een contact- en locatieverbod in de zin van artikel 38v Sv. Een dergelijk verbod zal de rechtbank namelijk als bijzondere voorwaarde opnemen.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van feit 2:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 100 (HONDERD) DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
60 (ZESTIG) DAGEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk 5 werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Perzikweg 1-7 te Leiden en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd laat behandelen door GGZ Rivierduinen en Soeverein Zorggroep en Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duur de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd geen alcohol gebruikt. De veroordeelde werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer 1] , [geboortedatum 1] , en [slachtoffer 2] , [geboortedatum 2] , zolang het Openbare Ministerie dit verbod nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 50 meter van [adres 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] integraal toe en veroordeelt de verdachte om € 1.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2023 tot de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , begroot op nihil;
verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op materiële schade;
verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op immateriële schade en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte en [slachtoffer 1] ieder de eigen proceskosten dragen;
verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op materiële schade;
verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op immateriële schade en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte en [slachtoffer 2] ieder de eigen proceskosten dragen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, zoals hersteld bij beschikking van 9 februari 2023.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. Wiersma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2023.