ECLI:NL:RBDHA:2023:20699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.27637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser op 29 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de staatssecretaris op 31 oktober 2022 ingebreke gesteld. De rechtbank heeft op 12 april 2023 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Eiser heeft op 5 september 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 10 oktober 2023 laten weten dat eiser 'met onbekende bestemming' is vertrokken, maar de gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat zij nog contact met hem hebben en dat hij op een bekende locatie verblijft. De rechtbank oordeelt dat eiser nog steeds belang heeft bij de procedure.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft beslist op de aanvraag van eiser binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en dat de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt een dwangsom van € 200,-- per dag aan deze termijn, met een maximum van € 15.000,--. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27637

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

Eiser heeft op 29 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Eiser heeft de staatssecretaris op 31 oktober 2022 ingebreke gesteld.
Bij uitspraak van 12 april 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen, gegrond verklaard (NL22.23917). De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van de uitspraak het besluit op de aanvraag te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Op 5 september 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Vooraf
1. Bij bericht van 10 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank laten weten dat eiser ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd daarop gereageerd dat eiser voor zijn kantoor niet met onbekende bestemming is vertrokken. Zij houden nog altijd contact met hem en hij verblijft op een voor hun
kantoor bekende locatie. Eiser heeft nog altijd belang bij de behandeling van onderhavige procedure, aldus gemachtigde. De rechtbank overweegt dat op basis van de bovenstaande omstandigheden eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988).
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.1.
Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden. Op grond van het tweede lid van artikel 6:12 van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.2.
Op grond van het derde lid van artikel 6:12 van de Awb kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroep worden ingesteld zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
3. In de uitspraak van 12 april 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats aan de staatssecretaris een concrete beslistermijn van acht weken gegeven waarbinnen hij het besluit bekend moet maken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft beslist op de aanvraag van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat er geen nieuwe ingebrekestelling is vereist wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond is.
4. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb moet de rechtbank aan haar uitspraak een dwangsom verbinden.
5. De rechtbank hecht er aan om het volgende op te merken. Zoals hiervoor onder 3. reeds is vastgesteld, heeft de staatssecretaris niet binnen de eerder door de rechtbank gegeven termijn beslist; dit ondanks het feit dat hij in de procedure die tot de uitspraak van 12 april 2023 leidde zelf heeft gevraagd om een beslistermijn van acht weken, omdat eiser al was gehoord. Inmiddels zijn na een aanvullend gehoor meerdere maanden verstreken, en is bovendien de bovengrens van 21 maanden overschreden, zonder dat de staatssecretaris een besluit heeft genomen. De rechtbank acht deze gang van zaken ontluisterend en zal een termijn van vier weken stellen waarbinnen de staatssecretaris een besluit bekend dient te maken. Ook stelt de rechtbank, gelet op het voorgaande, de hoogte van de (rechterlijke) dwangsom vast op een bedrag van € 200,-- per dag voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn van vier weken wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,--.
5.1.
De rechtbank komt gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) niet toe aan de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom.
6. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,-- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.