In deze zaak heeft eiser op 28 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nederland werd verantwoordelijk voor de aanvraag op 25 april 2022, conform artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 augustus 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 5 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die verplicht is om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. De dwangsom bedraagt € 100,- per dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.