ECLI:NL:RBDHA:2023:20697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.27636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en dwangsom bij niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser op 28 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nederland werd verantwoordelijk voor de aanvraag op 25 april 2022, conform artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 augustus 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 5 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die verplicht is om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. De dwangsom bedraagt € 100,- per dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27636

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 28 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Nederland is, ingevolge artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met ingang van 25 april 2022 verantwoordelijk geworden voor eisers aanvraag
Bij brief van 14 augustus 2023, door de staatssecretaris ontvangen op 15 augustus 2023, heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Op 5 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd.
5. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank hecht eraan op te merken dat de staatssecretaris al door een eerdere procedure (rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 19 december 2022, NL22.14210) op de hoogte kon zijn dat de beslistermijn van eisers aanvraag zou verstrijken, bovendien is de bovengrens van 21 maanden na de aanvraag bijna bereikt. De rechtbank ziet gelet op de stand van zaken in dit geval (het nader gehoor met correcties en aanvullingen zijn geweest) aanleiding de staatssecretaris op te dragen binnen een termijn van acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.