In deze zaak heeft eiser op 29 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 15 augustus 2023. Eiser heeft vervolgens op 3 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de aanvraag van eiser is verstreken en dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Gezien de omstandigheden is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.