ECLI:NL:RBDHA:2023:20693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.38118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, omdat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, meende dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

Tijdens de zitting op 18 december 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser de gronden voor de bewaring niet heeft betwist. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, aangezien hij eerder in bewaring was gesteld en deze maatregel was opgeheven. De rechtbank oordeelde echter dat het ontbreken van zicht op uitzetting geen vereiste is voor de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.38118
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1975] .
De gronden van de maatregel
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is. Eiser is eerder op 7 maart 2023 in bewaring gesteld en deze maatregel is op 18 augustus 2023 opgeheven, met als reden afweging van de belangen. Nu speelt dezelfde situatie en eiser ziet niet in dat eiser kan worden uitgezet naar Marokko.
5. De rechtbank overweegt dat eisers beroep op het ontbreken van een redelijk zicht op uitzetting niet slaagt. Eiser heeft asiel aangevraagd en is daarom in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vw. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juni 20161 volgt dat voor een bewaring op deze grondslag het redelijk vooruitzicht op uitzetting geen vereiste is. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij een asielaanvraag heeft ingediend. Daarnaast is eiser bekend bij de Nederlandse autoriteiten en politie, zodat hij indien nodig op elk moment kan worden aangehouden.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden voor de bewaring en de motivering daarvan blijkt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verder is duidelijk dat eiser niet terug wil naar Marokko. In de vertrekgesprekken van 1 december 2023 en 4 december 2023 geeft eiser immers aan dat hij asiel wil aanvragen om tijd te rekken. Een lichter middel biedt daarom onvoldoende garantie dat hij daadwerkelijk naar Marokko zal terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.