ECLI:NL:RBDHA:2023:20692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.38988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 11 december 2023 is opgelegd, omdat de openbare orde dit vorderde en er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum en bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat niet kan worden vastgesteld wanneer hij het Schengengebied weer is ingereisd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat een vreemdeling een korte periode in een politiecel mag worden geplaatst om het vervoer naar een detentiecentrum te regelen. In dit geval heeft eiser minder dan 24 uur in een politiecel verbleven, wat volgens de rechtbank rechtmatig was.

Eiser heeft aangevoerd dat hij vader is van drie kinderen met de Duitse nationaliteit en dat hij de kerstdagen bij hen wil doorbrengen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel heeft toegepast, omdat eiser niet uit eigen beweging aan zijn vertrekplicht zal voldoen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38988

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Albanese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser voert aan dat hij op 11 december 2023 in Scheveningen door de KMar is staande gehouden. Vervolgens is om 23:15 uur de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser is vervolgens tot 03:00 uur opgehouden op het politiebureau en daarna naar het detentiecentrum Rotterdam overgebracht. De gemachtigde van eiser stelt dat eiser direct na het opleggen van de maatregel van bewaring naar het detentiecentrum Rotterdam had moeten worden overgebracht. De gemachtigde van eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 november 2022 [1] en stelt dat hieruit volgt dat enkel bijzondere omstandigheden maken dat de vreemdeling langer in een politiecel mag worden geplaatst. Dit is volgens de gemachtigde niet gekoppeld aan de in de uitspraak genoemde termijn van 24 uur. In het geval van eiser waren er geen bijzondere omstandigheden die maken dat eiser niet naar het detentiecentrum kon worden overgebracht.
5. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat uit de Afdelingsuitspraak van 16 november 2022 volgt dat een vreemdeling een korte periode in een politiecel mag worden geplaatst om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. Wanneer dat langer duurt, bijvoorbeeld langer dan 24 uur, moet de staatssecretaris motiveren waarom hij langer nodig had. In het geval van eiser in de maatregel van bewaring opgelegd op 11 december 2023 om 23:15 uur. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat eiser op 12 december 2023 op het detentiecentrum is aangekomen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij om 03:00 uur (op 12 december 2023) is overgebracht naar het detentiecentrum Rotterdam. De rechtbank stelt vast dat eiser dus niet langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven. Dat de locatie van het politiebureau waar eiser werd opgehouden slechts 3 minuten rijden van het detentiecentrum Rotterdam vandaan is, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt dat uit de in- en uitreisstempel van Servië d.d. 18 november 2023 volgt dat hij het Schengengebied heeft verlaten en vervolgens weer is ingereisd. Eiser heeft echter geen nieuwe inreisstempel van het Schengengebied gekregen bij zijn inreis via Hongarije. Daarom zijn er sinds eisers inreis d.d. 18 november 2023 geen 90 dagen verstreken.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het Schengengebied heeft verlaten, nu de enkele in- en uitreis op dezelfde dag d.d. 18 november 2023 van en naar Servië niet maakt dat een nieuwe vrije termijn is gaan lopen. De laatste inreisstempel die eiser in zijn paspoort heeft is de inreisstempel van 10 maart 2022 van Hongarije. Een latere inreisstempel is er niet.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser, gelet op de inreisstempel, op 10 maart 2022 het Schengengebied is ingereisd via Hongarije. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser op 18 november 2023, gelet op de in- en uitreisstempel, Servië is ingereisd en dezelfde dag Servië is uitgereisd. Vervolgens is eiser op 11 december 2023 in Nederland aangetroffen, zonder een nieuwe inreisstempel.
5.3.
Vooropgesteld moet worden dat ook al zou worden aangenomen dat eiser op 18 november 2023 het Schengengebied opnieuw is ingereisd, gelet op de aanwezige in- en uitreisstempels, niet een volledig nieuwe vrije termijn van 90 dagen gaat lopen. Dat volgt uit de tekst van A1 onder 6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin staat namelijk:
“De ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen berekent de maximale termijn van 90 dagen door voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking te nemen, conform artikel 6, aanhef, van de Schengengrenscode.”
5.4.
Verder is van belang dat een inreisstempel op of na 18 november 2023 ontbreekt. Er kan dus niet kan worden vastgesteld wanneer eiser het Schengengebied weer is ingereisd. Dat betekent ook dat er geen vrije termijn kan worden berekend – daarvoor is het inreisstempel immers leidend (zie A1 onder 6 van de Vc) – en dat dus kan worden aangenomen dat eiser hier geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt op 11 december 2023.
5.5.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3b en 4a, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. Zoals in rechtsoverweging 5.2 is geoordeeld beschikt eiser niet over een (nog) geldige inreisstempel zodat niet kan worden vastgesteld dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Verder heeft eiser bij binnenkomst in Nederland geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf bij de korpschef. Daarnaast heeft eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats, nu hij in Nederland niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen. De rechtbank is van oordeel dat de lichte grond 4a niet aan eiser kan worden tegengeworpen, nu uit de motivering daarvan in de maatregel onvoldoende blijkt op welke verplichtingen uit H4 van het Vb deze grond ziet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat hij vader is van drie kinderen die de Duitse nationaliteit hebben en dat hij ook een voogdijrecht heeft. Ook heeft hij regelmatig contact met zijn kinderen. Eiser wil graag de kerstdagen bij zijn kinderen die in Duitsland wonen doorbrengen. De staatssecretaris had daarom het belang van eiser bij invrijheidsstelling zwaarder moeten wegen en een lichter middel moeten toepassen.
6.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat, hoewel eiser graag naar zijn kinderen in Duitsland wil gaan, eiser in Duitsland geen verblijfsrecht heeft, dat eiser heeft aangegeven dat hij niet terug wil naar Albanië en ook geen medewerking verleent. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Op 14 december 2023 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder beschikt eiser over een geldig reisdocument op basis waarvan hij kan worden uitgezet.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.