ECLI:NL:RBDHA:2023:20674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.38018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Afghaanse vreemdeling, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij eiser in bewaring was gesteld op 4 december 2023. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 13 december 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de aanhouding en de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser voerde aan dat hij onrechtmatig was aangehouden, maar de rechtbank oordeelde dat er een strafrechtelijke aanleiding was voor de aanhouding, waardoor de beroepsgrond niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, ondanks de argumenten van eiser dat er met een lichter middel had moeten worden volstaan en dat er onvoldoende voortvarend was gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel, omdat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38018

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Attayee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1994.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat hij onrechtmatig is staande gehouden, omdat uit het proces- verbaal blijkt dat de verbalisant in kwestie hem heeft aangehouden op verzoek van de vreemdelingenpolitie terwijl daarvoor geen grond bestond. Daarom is sprake van verkapt vreemdelingentoezicht. Omdat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbreekt, kon eiser niet worden staande gehouden.
3. De rechtbank constateert dat uit het proces-verbaal van bevindingen van
4 december 2023 volgt dat de verbalisanten in kwestie hebben gereageerd op een melding dat mogelijk sprake was van huiselijk geweld. Op grond van die melding zijn zij naar het adres in kwestie gegaan en hebben eiser aldaar aangetroffen en gecontroleerd. Gelet hierop is sprake van een strafrechtelijke aanleiding voor de staandehouding en controle van eiser. De rechtmatigheid van eisers aanhouding op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht ligt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [1] niet bij de bewaringsrechter ter toetsing voor. [2] De beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser geeft aan dat hij zich voegt naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de rechtmatigheid van de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ambtshalve beoordelend constateert de rechtbank dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling is geen nadere motivering vereist. [3] Daarmee zijn er reeds voldoende gronden om de maatregel te dragen en een significant risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. [4]
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit
6. Op grond van artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vb dient de vreemdeling schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte te worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
7. Eiser voert aan dat niet is voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. [5] De belangenafweging dient in zijn voordeel uit te vallen.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat is voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vb. Met de oplegging van de maatregel van bewaring is immers een informatiefolder in de Dari taal uitgereikt en aan het einde van het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling is hij mondeling, met behulp van een registertolk, geïnformeerd op welke gronden hij in bewaring wordt gesteld.
9. In dit geval heeft verweerder niet voldaan aan de informatieplicht. De Afdeling heeft namelijk in rechtsoverweging 7.2 van haar uitspraak van 15 november 2023 overwogen dat verweerder kan voldoen aan de informatieplicht van voornoemd artikel als met de oplegging van de maatregel een schriftelijk stuk wordt uitgereikt. Daarin moeten de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en een overzicht zijn opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Ter zitting is geverifieerd dat eiser met de inbewaringstelling een schriftelijk stuk heeft ontvangen in de Dari taal. Verweerder heeft voor wat betreft de inhoud van dit stuk verwezen naar de Nederlandse vertaling hiervan op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek. [6] Niet is in geschil dat deze tekst ook de tekst is die eiser heeft ontvangen in de Dari taal. Uit de Nederlandse vertaling van de uitgereikte folder blijkt dat hierin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand worden genoemd. Maar een overzicht van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden (oftewel: de zware en lichte gronden zoals hierboven weergegeven) ontbreekt. De mondelinge toelichting in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling kan verweerder niet baten, omdat dit niet schriftelijk is. Daarom voldoet de folder in deze vorm niet aan de vereisten van artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin van het Vb.
10. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Eiser is immers in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling, met behulp van een registertolk, geïnformeerd over de redenen dat hij in bewaring wordt gesteld. Daarom is hij niet in zijn belangen geschaad. Verweerder heeft daarentegen een zwaarwegend belang bij de handhaving van de bewaring, omdat een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Daarom slaagt de beroepsgrond niet.
Lichter middel
11. Eiser voert aan dat met een lichter middel had moeten worden volstaan, omdat hij bij zijn zwangere vrouw wil zijn. In de maatregel is echter voldoende gemotiveerd waarom dit niet leidt tot oplegging van een lichter middel. Immers, eiser weet niet hoe lang zijn vrouw zwanger is of wanneer zij is uitgerekend, terwijl zij een beroep kan doen op haar familie voor eventuele zorg. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

12. Eiser voert aan dat onvoldoende voortvarend is gehandeld, omdat de overdracht pas op 18 december 2023 staat gepland. Hieruit blijkt echter niet dat onvoldoende voortvarend is gehandeld. Eiser is immers op 4 december 2023 in bewaring gesteld en reeds op
6 december 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is de overdracht gepland. Dat de feitelijke overdracht enige tijd op zich laat wachten, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
13. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook voor het overige en ambtshalve beoordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [7]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS).
2.AbRS 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.
3.AbRS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
5.AbRS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
6.
7.Zie rechtsoverweging 10 van de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023.