ECLI:NL:RBDHA:2023:20620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
NL23.39243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met belangenafweging en zicht op uitzetting naar Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2023, waarin de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 december 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.M.M. van Gils, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks de argumenten van eiser dat de ophouding onrechtmatig was en dat er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, ondanks eerdere weigeringen van de Surinaamse autoriteiten om een laissez-passer af te geven.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de staatssecretaris bij de maatregel zwaarder wegen dan de belangen van eiser, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39243

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert hiertegen aan dat de ophouding onrechtmatig is geweest, omdat in het proces-verbaal van ophouding een aantal telefoonnummers vermeld is die eiser gebeld heeft, waaruit kan worden afgeleid dat er een inbreuk is gemaakt op zijn recht op privacy. Het is niet vast te stellen of de telefoon is uitgelezen of dat ze met hem mee hebben gekeken terwijl eiser belde. Doordat de ophouding onrechtmatig is, is ook de maatregel van bewaring onrechtmatig. Er is geen plaats voor een belangenafweging gelet op de inbreuk. Verder is een eerdere maatregel van bewaring van 28 september 2023 op 5 oktober 2023 opgeheven omdat er sprake was van andere omstandigheden die prevaleren. Er zijn geen nieuwe omstandigheden op grond waarvan die andere omstandigheden nu niet meer prevaleren. Tot slot voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting. Bij een eerdere maatregel van bewaring in 2007 is gebruik gemaakt van een kopie van het paspoort van eiser en is de aanvraag tot afgifte van een lp [3] afgewezen. Dezelfde kopie van het paspoort van eiser is ook bij de huidige aanvraag meegezonden. Het is daarom niet aannemelijk dat de Surinaamse autoriteiten nu wel een lp zullen verstrekken aan eiser.
4. De rechtbank stelt vast dat er geen gronden zijn ingediend tegen de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Deze gronden worden dan ook feitelijk juist geacht en zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de ophouding niet onrechtmatig is geweest. Uit het enkele feit dat in het proces-verbaal van ophouding telefoonnummers staan vermeld kan niet de conclusie worden getrokken dat eiser niet op de juiste gronden is opgehouden. Verder zijn op grond van artikel 50, eerste en vijfde lid, van de Vw de medewerkers bij de AVIM [4] bevoegd om de telefoon te openen en te doorzoeken. Uit de enkele vermelding van de telefoonnummers blijkt ook niet dat de telefoon is uitgelezen of dat is meegeluisterd met de gesprekken van eiser. Daarnaast blijkt uit de maatregel van bewaring niet dat gebruik is gemaakt van onrechtmatig verkregen informatie die op de telefoon was opgeslagen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. De beroepsgrond ten aanzien van de eerder opgeheven maatregel van bewaring vanwege andere belangen die prevaleren slaagt ook niet. In de huidige maatregel van bewaring is door verweerder opnieuw een belangenafweging gemaakt en deze is ook voldoende gemotiveerd in de maatregel. De belangenafweging is terecht in het voordeel van verweerder uitgevallen. Daarbij is relevant dat eiser al lange tijd illegaal in Nederland verblijft en gedurende die periode geen enkele actie heeft ondernomen om terug te gaan naar Suriname. Dat de belangenafweging bij de eerdere maatregel van bewaring anders uitviel, maakt niet dat de belangenafweging bij het opleggen van een nieuwe, deze, maatregel ook in het voordeel van eiser moet uitvallen.
7. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van zicht op uitzetting. Het gegeven dat in 2007 door de Surinaamse autoriteiten is geweigerd een lp af te geven maakt niet dat op voorhand geconcludeerd moet worden dat zij de lp opnieuw zullen weigeren af te geven, nu er een lange periode zit tussen beide aanvragen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ1400) volgt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een tijdsverloop van meer dan (ruim) één jaar voldoende is om aan te nemen dat van een voor de beoordeling van het zicht op uitzetting relevante samenhang met de reden van de opheffing van de eerdere maatregel geen sprake meer is. Sinds de opheffing van de bewaringsmaatregel in 2007 zijn inmiddels 16 jaren verstreken. Gelet op dit zodanig lange tijdsverloop maken eerdere pogingen om eiser uit te zetten naar oordeel van de rechtbank niet dat er bij de huidige inbewaringstelling geen zicht op uitzetting bestaat. Ook is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat geen zicht op uitzetting zou bestaan.
8. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [5] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb [6] volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve [7] vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
9. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
10. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de (onbetwiste) aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaarder weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van de Vw.
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van de Vw.
3.Laissez-passer.
4.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.