In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2023, waarin de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 december 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.M.M. van Gils, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks de argumenten van eiser dat de ophouding onrechtmatig was en dat er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, ondanks eerdere weigeringen van de Surinaamse autoriteiten om een laissez-passer af te geven.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de staatssecretaris bij de maatregel zwaarder wegen dan de belangen van eiser, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.