ECLI:NL:RBDHA:2023:2053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL23.631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inbewaringstelling en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er zicht was op overdracht aan Zwitserland en er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser betwistte dat hij een afstandsverklaring had ondertekend, die een voorwaarde was voor de overdracht, en stelde dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de betwisting van de eiser onvoldoende was om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de zware gronden die waren aangevoerd. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om eventuele bezwaren tegen de afstandsverklaring aan te voeren in een rechtsmiddel tegen de overdracht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Procesverloop

1. Bij besluit van 8 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.3.
Kort na de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris een afstandsverklaring voor een terechtzitting bij de strafrechter geüpload. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres diezelfde dag nog gereageerd.
1.4.
Op 20 januari 2023 heeft de rechtbank de staatssecretaris verzocht aanvullende informatie te verschaffen. Dit heeft de staatssecretaris op 25 januari 2023 gedaan. Daarbij heeft de staatssecretaris ook bericht dat de bewaring inmiddels is opgeheven omdat eiser op 19 januari 2023 aan de Zwitserse autoriteiten is overgedragen.
De gemachtigde van eiser heeft op 26 januari 2023 een aanvullende reactie gestuurd.
1.5.
Vervolgens hebben partijen op 31 januari 2023 desgevraagd toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Grondslag van de maatregel
4. Eiser heeft allereerst betoogd dat de Dublinverordening niet meer op hem van toepassing is. Eiser betwist namelijk dat hij is ondergedoken, zodat de verlenging van de overdrachtstermijn aan Zwitserland wegens onderduiken onrechtmatig was. Die overdrachtstermijn is inmiddels verstreken en Nederland is verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn aanvraag. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting ook verklaard voornemens te zijn om in verzet te gaan tegen de uitspraak van 29 december 2022 [1] waarbij het beroep tegen het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag ongegrond is verklaard.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit de beschikking op eisers asielaanvraag van 16 december 2022 volgt namelijk dat eiser op of omstreeks 30 mei 2022 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang. Dit is expliciet overwogen in de beschikking waarbij is opgemerkt dat de uiterste overdrachtstermijn daarop is verlengd tot 18 maanden en dat eiser zich op 29 oktober 2022 weer voor opvang heeft gemeld. Deze gegevens worden ook bevestigd in een door de staatssecretaris overgelegde registratie [2] en de kennisgeving aan de Zwitserse autoriteiten van 30 mei 2022. [3] Eiser heeft vervolgens wel beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 december 2022, maar hij heeft daarbij op geen enkele wijze aangevoerd dat hij niet zou zijn ondergedoken. De enkele niet onderbouwde betwisting op de bewaringszitting is dan ook onvoldoende voor de conclusie dat de overdrachtstermijn niet rechtmatig zou zijn verlengd. Dit betekent dat eiser ten tijde van de inbewaringstelling nog altijd onder de werking van de Dublinverordening viel en dat hij op deze grondslag in bewaring kon worden gesteld en gehouden.
Gronden van de maatregel
5. Eiser heeft de zware gronden 3a, 3b en 3k niet betwist, maar is met betrekking tot de zware grond 3d van mening dat deze grond hem niet kan worden tegengeworpen, omdat hij op grond van de Dublinverordening zal worden overgedragen aan Zwitserland.
5.1.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De niet betwiste zware gronden 3a, 3b en 3k zijn immers voldoende om een maatregel te dragen.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat ondanks de toepasselijkheid van die gronden toch geen sprake is van een risico op onderduiken. Hij heeft zich sinds oktober 2022 immers aan de meldplicht gehouden zodat kon worden volstaan met een lichter middel.
6.1.
Dit betoog slaagt evenmin. De staatssecretaris heeft er in de maatregel terecht op gewezen dat eiser eerder, op 30 mei 2022, met onbekende bestemming is vertrokken en dat geen lichter middel is gehanteerd omdat het risico bestond dat eiser dat weer zou doen.
Zicht op overdracht
7. Verder is de maatregel van bewaring volgens eiser ten onrechte opgelegd, omdat er geen zicht was op overdracht op korte termijn. Eiser had namelijk het recht om het hoger beroep in zijn strafzaak bij te wonen. Uit het bericht van de advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2023 volgt dat deze slechts toestemming geeft om eiser over te dragen als eiser een afstandsverklaring ondertekent in bijzijn van een tolk, waarin hij verklaart afstand te doen van het aanwezigheidsrecht ter terechtzitting. Eiser betwist dat hij afstand heeft gedaan van dit aanwezigheidsrecht.
7.1.
De staatssecretaris heeft er op de zitting op gewezen dat uit het verslag van een vertrekgesprek van 16 januari 2023 blijkt dat eiser een verklaring heeft ondertekend waarin hij afstand doet van het recht om aanwezig te zijn op zijn terechtzitting. Zoals op de zitting toegezegd heeft de staatssecretaris na afloop van de zitting in het dossier een door eiser op 16 januari 2023 ondertekende afstandsverklaring geüpload. Op 25 januari 2023 heeft de staatssecretaris desgevraagd nog een aanvullende toelichting gegeven. Daarin is het volgende opgenomen:
Zoals ook blijkt uit het verslag, heeft er op 16 januari 2023 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Er is gebruik gemaakt van een ad hoc tolk. Een tolknummer is hiervan niet bekend. Tijdens dit gesprek is aan eiser uitgelegd dat zijn strafzaak nog liep en is hem gevraagd of hij afstand wilde doen van het recht bij de strafzitting aanwezig te zijn. Hierbij is niet expliciet ter sprake gekomen dat het ging om een hoger beroepszaak.
Eiser heeft vervolgens het formulier ondertekend. Per abuis is door de regievoerder het hokje voor “politierechter” in plaats van “Gerechtshof” aangevinkt.
In de optiek van de staatssecretaris maakt een en ander niet dat de bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest. Immers, eiser is voldoende geïnformeerd over de stand van zaken, en heeft tevens verklaard de tolk goed te hebben begrepen en verstaan. Dat hem niet expliciet is medegedeeld dat het ging om een hoger beroep, maakt dit niet anders. Eiser moet er immers zelf van op de hoogte zijn geweest dat er hoger beroep was ingesteld tegen zijn strafvonnis. Nadat eiser de afstandsverklaring heeft ondertekend, heeft het Openbaar
Ministerie verklaard geen bezwaar te hebben tegen de overdracht. De bewaring is op 19 januari 2023 opgeheven, omdat de overdracht is geëffectueerd.
7.2.
De gemachtigde van eiser heeft op 17 en 26 januari 2023 gereageerd. In de reactie van 17 januari 2023 betoogt zij dat eiser ontkent dat hij afstand heeft gedaan. De handtekening op de afstandsverklaring komt niet overeen met de handtekening van eiser en lijkt te zijn nagemaakt. Van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal is geen sprake. Verder constateert zij dat de verklaring ziet op een strafzaak bij de politierechter, terwijl het in de zaak van eiser ziet op een zaak bij het Gerechtshof. Volgens eiser is het document op frauduleuze wijze tot stand gekomen.
In de reactie van 26 januari 2023 betoogt de gemachtigde van eiser dat er geen gebruik is gemaakt van een registertolk. Gelet op de expliciete ontkenning, onduidelijkheid over waarvan afstand wordt gedaan, het gebrek aan registratie van de tolk en een onjuist opgemaakt proces-verbaal, heeft de staatssecretaris onrechtmatig gehandeld door toch aan het Openbaar Ministerie melding te maken van het doen van afstand. Dit is niet de wil van eiser en hij kan de zitting in hoger beroep niet meer bijwonen omdat hij inmiddels uit Nederland is verwijderd. Om die reden komt eiser een schadevergoeding toe, dient de staatssecretaris aan het Openbaar Ministerie te berichten dat eiser geen afstand doet van zijn recht om de zitting bij te wonen en dient de staatssecretaris eiser terug te geleiden naar Nederland, zodat hij zijn zitting kan bijwonen.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat het hier het beroep tegen de bewaring betreft, niet een beroep tegen de overdracht. Beoordeeld moet worden of, zowel ten tijde van het opleggen van de maatregel als daarna, sprake was van zicht op uitzetting. Niet beoordeeld behoeft te worden of de overdracht van eiser op 19 januari 2023 rechtmatig is geweest.
7.4.
Voor zover het gaat om de vraag of zicht op overdracht bestond ten tijde van het opleggen van de maatregel, is van belang dat op dat moment nog niet bekend was of het Openbaar Ministerie akkoord zou gaan met de overdracht danwel daar voorwaarden aan zou verbinden. Evenmin was bekend of eiser eventueel afstand zou doen van zijn recht om bij een strafzitting aanwezig te zijn. Onder die omstandigheden was er dus weliswaar geen zekerheid dat het Openbaar Ministerie akkoord zou gaan met de overdracht van eiser aan Zwitserland, maar naar het oordeel van de rechtbank was dat wel een reële mogelijkheid. Dat laatste is voldoende, omdat het er niet om gaat of er zekerheid bestaat dat iemand kan worden overgedragen, maar of er zicht op die overdracht bestaat. [4]
7.5.
Vervolgens is de vraag of dat zicht op overdracht nadien is vervallen. De discussie over het vertrekgesprek van 16 januari 2023 en de afstandsverklaring moet in dat kader worden bezien.
7.5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het verslag van het vertrekgesprek van 16 januari 2023, de overgelegde afstandsverklaring van die datum en de nadere toelichting op dat gesprek voldoende dat er met eiser is gesproken over zijn overdracht aan Zwitserland en de afstandsverklaring en dat eiser die afstandsverklaring heeft ondertekend. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de stellingen van de gemachtigde dat het verslag van het vertrekgesprek frauduleus is en dat de handtekening niet overeenkomt met de handtekening van eiser en lijkt te zijn nagemaakt niet kan volgen. Waarom de handtekening zou afwijken van die onder eisers aanvraag van 7 december 2021 is niet duidelijk en de gemachtigde heeft verder ook geen onderbouwing gegeven voor haar belastende stelling.
7.5.2.
Met betrekking tot de stellingen van eiser dat hij niet heeft begrepen wat hij tekende, dat geen registertolk is gebruikt, dat ook de regievoerder niet precies wist om welke zitting het ging, dat de verkeerde zitting is aangevinkt en dat hij wél bij zijn zitting bij het Gerechtshof aanwezig wil zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Een afstandsverklaring was voor het Openbaar Ministerie een voorwaarde om met de overdracht in te stemmen. Het was geen voorwaarde voor het opleggen of voortduren van de bewaring. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de staatssecretaris hem heeft overgedragen terwijl er nog geen rechtsgeldige afstandsverklaring was getekend, lag het dus op zijn weg om dat in het kader een rechtsmiddel tegen de overdracht aan te voeren. Het standpunt dat er nog geen rechtsgeldige afstandsverklaring was, vormt in ieder geval geen reden om het voortduren van de bewaring onrechtmatig te achten. Daarvoor is slechts van belang of zicht op overdracht is blijven bestaan. Reeds omdat formele gebreken kunnen worden hersteld, maakt een eventuele formele onjuistheid in een afstandsverklaring of de totstandkoming daarvan nog niet dat daarmee het zicht op overdracht is komen te vervallen.
7.5.3.
De enkele verklaring van (de gemachtigde van) eiser op de zitting dat eiser wel bij de behandeling van het hoger beroep aanwezig wil zijn acht de rechtbank ook onvoldoende voor de conclusie dat zicht op overdracht was komen te vervallen. Dat het zicht op overdracht nog wel aanwezig was blijkt ook wel uit de vaststelling dat die overdracht ook daadwerkelijk op 19 januari 2023 is geëffectueerd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat als eiser daadwerkelijk bij de behandeling van zijn hoger beroep aanwezig wil zijn, het hem volgens vaste jurisprudentie vrij staat te verzoeken om tijdelijke toestemming om naar Nederland te komen om die zitting bij te wonen.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, evenals de verzoeken om eiser terug te geleiden naar Nederland en het Openbaar Ministerie ervan op de hoogte te stellen dat eiser wel zijn zitting wil bijwonen. Het ligt op de weg van eiser om dat desgewenst zelf aan het Openbaar Ministerie te melden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding en de overige verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 6 februari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.25869
2.Stuk 30 in het digitale dossier.
3.Stuk 24 in het digitale dossier.
4.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 24 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14979