In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De aanvraag dateert van 11 mei 2021 en het besluit tot afwijzing werd genomen op 23 mei 2022. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, dat op 9 december 2022 door de rechtbank Utrecht gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het eerdere besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Echter, de staatssecretaris heeft verzuimd tijdig een besluit te nemen, wat heeft geleid tot een nieuwe procedure. Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld en op 18 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn ruimschoots is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.