In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser had eerder, op 12 juli 2022, een gegrond beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarna de rechtbank de staatssecretaris opdroeg om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld, en op 3 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit ruimschoots is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.