In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 10 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 11 oktober 2023 de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 30 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, zal de rechtbank een rechterlijke dwangsom opleggen en de staatssecretaris verplichten om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.