In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 22 december 2023 in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres had op 22 juni 2020 een aanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 september 2020 was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 28 juni 2022 door de rechtbank Zwolle gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het eerdere besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuwe beslissing te nemen.
Eiseres heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld op 12 juli 2023, waarna de staatssecretaris bevestigde deze ingebrekestelling op 15 juli 2023 te hebben ontvangen. Aangezien de staatssecretaris niet tijdig een besluit nam, heeft eiseres op 14 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat er geen termijn is verbonden aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn is overschreden en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is derhalve kennelijk gegrond. De rechtbank legt een dwangsom op aan de staatssecretaris en bepaalt dat deze binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.