ECLI:NL:RBDHA:2023:204
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen over smartengeld na dienstongeval politie
In deze zaak heeft eiser, een ambtenaar van de politie, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor smartengeld na een dienstongeval dat in september 2018 heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat de beslistermijn voor zijn aanvraag is overschreden, aangezien er meer dan drie jaar is verstreken zonder dat de mate van invaliditeit of het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld. Eiser heeft verweerder op 13 juni 2022 in gebreke gesteld en verzoekt de rechtbank om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en een nadere dwangsom op te leggen.
Verweerder, de Korpschef van Politie, betwist de stelling van eiser en stelt dat de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag voor smartengeld pas aanvangt op het moment dat de mate van invaliditeit is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 16 januari 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de verplichting om binnen twee jaar na het dienstongeval de mate van invaliditeit vast te stellen geen beslistermijn is. De beslistermijn voor de toekenning van smartengeld vangt aan op het moment dat de mate van invaliditeit is vastgesteld en bedraagt drie weken.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt en concludeert dat de beslistermijn voor de toekenning van smartengeld nog niet is verstreken. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank beslist dat verweerder de kosten van de procedure niet hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.