ECLI:NL:RBMNE:2020:2021

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
UTR 19/3796
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvraag smartengeld door politie

In deze zaak heeft eiseres op 15 oktober 2018 een aanvraag ingediend bij de korpschef van politie voor vergoeding van smartengeld op basis van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Na het uitblijven van een besluit heeft eiseres op 24 september 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag, aangezien de wettelijke beslistermijn van acht weken was overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en stelt een dwangsom vast van € 1.172,- voor de periode waarin verweerder in gebreke is gebleven. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het primaire besluit van 3 oktober 2019 doorverwezen naar verweerder voor verdere behandeling als bezwaar, omdat eiseres niet geheel tevreden was met de uitstel van de toekenning van het smartengeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 174,- en proceskosten van € 262,50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman op 29 mei 2020, zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: B.O. Vreeswijk)
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A.N. Bot)

Procesverloop

Eiseres heeft op 15 oktober 2018 bij verweerder een aanvraag om vergoeding van smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) ingediend.
Op 20 augustus 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om binnen
14 dagen te beslissen op haar aanvraag.
Omdat een besluit uitbleef, heeft eiseres op 24 september 2019 beroep ingediend tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag.
In het besluit van 3 oktober 2019, verzonden op 9 oktober 2019, (het primaire besluit) heeft verweerder een besluit op de aanvraag van eiseres uitgesteld tot het moment waarop kan worden vastgesteld dat voorzienbaar is dat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet meer zal wijzigen dan wel uiterlijk vijf jaar na de melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp).
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft de rechtbank verzocht het ingestelde beroep op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht te achten tegen het primaire besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. De rechtbank doet dat op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. De eerder verzonden vooraankondiging voor een zitting is per abuis door de griffier verzonden.
Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag en verweerder haar om die reden een dwangsom verschuldigd is.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het besluit van 3 oktober 2019 niet heeft beslist op het verzoek van eiseres om een dwangsom toe te kennen. Eiseres heeft dan nog belang bij het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres haar aanvraag op 15 oktober 2018 heeft ingediend. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 10 december 2018 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen voorbij is.
5. De rechtbank stelt ook vast dat eiseres verweerder op 20 augustus 2019 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan zonder dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen. Pas op 3 oktober 2019 heeft verweerder een besluit genomen op de aanvraag van eiseres, en dat besluit is op 9 oktober 2019 aan eiseres verzonden en bekend gemaakt. Verweerder heeft dus niet alsnog op tijd beslist op de aanvraag van eiseres.
6. Het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is kennelijk gegrond.
7. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
8. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom alsnog vast (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 4 september 2019 tot 9 oktober 2019 en bedraagt € 1.172,-.
Het beroep, voor zover gericht tegen het primaire besluit van 3 oktober 2019
9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder bij het besluit van 3 oktober 2019 de toekenning van het smartengeld ten onrechte heeft uitgesteld. De door verweerder gegeven reden, dat geen sprake is van een medische eindsituatie, klopt volgens eiseres niet.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 3 oktober 2019 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres. Dan heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het besluit van 3 oktober 2019 (artikel 6:20, derde lid, van de Awb).
11. De rechtbank ziet aanleiding de beslissing op het beroep naar verweerder te verwijzen (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb). Tegen het besluit van 3 oktober 2019 staat namelijk bezwaar open bij verweerder. Eiseres heeft zekerheidshalve ook van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Verweerder moet dan eerst op grond van het bezwaar het besluit van 3 oktober 2019 heroverwegen en een beslissing op het bezwaar nemen.
12. De rechtbank zal het beroep in zoverre doorzenden naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 174,- vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond;
-verwijst het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 oktober 2019, naar verweerder om verder als bezwaarschrift te behandelen;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.172,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 174,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten.
Deze uitspraak is op 29 mei 2020 gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier de rechter
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.