Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. De rechtbank doet dat op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. De eerder verzonden vooraankondiging voor een zitting is per abuis door de griffier verzonden.
Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag en verweerder haar om die reden een dwangsom verschuldigd is.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het besluit van 3 oktober 2019 niet heeft beslist op het verzoek van eiseres om een dwangsom toe te kennen. Eiseres heeft dan nog belang bij het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres haar aanvraag op 15 oktober 2018 heeft ingediend. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 10 december 2018 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen voorbij is.
5. De rechtbank stelt ook vast dat eiseres verweerder op 20 augustus 2019 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan zonder dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen. Pas op 3 oktober 2019 heeft verweerder een besluit genomen op de aanvraag van eiseres, en dat besluit is op 9 oktober 2019 aan eiseres verzonden en bekend gemaakt. Verweerder heeft dus niet alsnog op tijd beslist op de aanvraag van eiseres.
6. Het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is kennelijk gegrond.
7. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
8. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom alsnog vast (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 4 september 2019 tot 9 oktober 2019 en bedraagt € 1.172,-.
Het beroep, voor zover gericht tegen het primaire besluit van 3 oktober 2019
9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder bij het besluit van 3 oktober 2019 de toekenning van het smartengeld ten onrechte heeft uitgesteld. De door verweerder gegeven reden, dat geen sprake is van een medische eindsituatie, klopt volgens eiseres niet.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 3 oktober 2019 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres. Dan heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het besluit van 3 oktober 2019 (artikel 6:20, derde lid, van de Awb).
11. De rechtbank ziet aanleiding de beslissing op het beroep naar verweerder te verwijzen (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb). Tegen het besluit van 3 oktober 2019 staat namelijk bezwaar open bij verweerder. Eiseres heeft zekerheidshalve ook van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Verweerder moet dan eerst op grond van het bezwaar het besluit van 3 oktober 2019 heroverwegen en een beslissing op het bezwaar nemen.
12. De rechtbank zal het beroep in zoverre doorzenden naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van
14. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of een dwangsom verschuldigd is.