Beoordeling door de rechtbank
6. Eiser voert aan dat hij in de eerste Dublinprocedure ten onrechte aan Zwitserland is overgedragen. De uiterste overdrachtstermijn van zes maanden was op dat moment namelijk al verstreken. Verweerder heeft de termijn te vroeg verlengd tot 18 maanden, omdat op het moment van verlenging nog niet zeker was dat eiser blijvend met onbekende bestemming vertrokken was. Niet is uit te sluiten dat hij ook binnen de in eerste instantie geldende overdrachtstermijn had kunnen worden overgedragen. Eiser heeft zich dan ook voor het verstrijken van de aanvankelijke termijn van zes maanden weer bij de autoriteiten gemeld. Daarnaast voert eiser aan dat hij ten onrechte niet van het verlengen van de overdrachtstermijn op de hoogte is gesteld, aangezien dit een op rechtsgevolg gericht besluit is. Het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn (hierna: het verlengingsbesluit) is daarom ongeldig en eiser is ten onrechte aan Zwitserland overgedragen, waardoor de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag op Nederland is overgegaan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tegen het verlengingsbesluit geen beroep meer openstaat. Met het besluit van 20 maart 2023 is de verantwoordelijkheid van Zwitserland vast komen te staan en het verlengingsbesluit is ook in rechte vast komen te staan. Voor zover eiser daartegen beroep had willen instellen had hij dat op het moment van bekendmaking, dan wel ten tijde van de overdracht aan Zwitserland moeten doen.
Beroep tegen het verlengingsbesluit
8. Eisers beroep is mede gericht tegen de brief van 2 mei 2023 aan de Zwitserse autoriteiten waarmee de overdrachtstermijn tot 18 maanden zou zijn verlengd (het verlengingsbesluit). Uit de uitspraak van de Afdelingvan 14 december 2022volgt dat die brief een op rechtsgevolg gericht besluit is. De verlenging van de overdrachtstermijn is dan ook een voor beroep vatbaar besluit.In geschil is of het verlengingsbesluit reeds in rechte is komen vast te staan, zoals verweerder stelt, of dat de juistheid van het verlengingsbesluit in deze procedure nog aan de orde kan komen, zoals eiser stelt. Om die reden zal de rechtbank hierna beoordelen of eisers beroep tegen het verlengingsbesluit ontvankelijk is.
Is het beroep tegen het verlengingsbesluit ontvankelijk?
9. In overweging 75 van het arrest Jawo van het Hof van Justitieis bepaald dat het voor de verlenging van de overdrachtstermijn naar maximaal achttien maanden volstaat dat de verzoekende lidstaat vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn van zes maanden de verantwoordelijke lidstaat ervan op de hoogte brengt dat de betrokken persoon is ondergedoken en tegelijkertijd de nieuwe overdrachtstermijn meedeelt. Dat wil zeggen: de rechtsgevolgen van het besluit gaan in, en het besluit treedt daarmee in werking, als het aan de andere lidstaat bekend is gemaakt. Bekendmaking aan de betrokken vreemdeling is daarvoor niet vereist. Vanwege het beginsel van voorrang van Unierechtprevaleert in dit geval de uitleg van het Hof van Justitie aan artikel 29, tweede lid, tweede zin, van de Dublinverordening boven artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht. Het verlengingsbesluit is daarom op de juiste wijze bekend gemaakt op 2 mei 2023.
10. De standaardtermijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.Deze termijn is aangevangen op het moment dat het op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, en dus op 2 mei 2023. Niet in geschil is dat eiser niet binnen zes weken nadien een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank is echter van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
11. Het verlengingsbesluit is niet op 2 mei 2023 toegezonden aan eiser en zijn gemachtigde, maar is enkel aan de Zwitserse autoriteiten verzonden. Eiser en zijn gemachtigde konden daarvan ook niet op de hoogte zijn in het kader van de eerste Dublinprocedure. Verweerder had in die procedure al op 20 maart 2023 een besluit tot niet in behandeling van de aanvraag genomen, waartegen eiser geen beroep heeft ingesteld. Voor eiser en zijn gemachtigde was dit een afgedane zaak. Eiser had het verlengingsbesluit dus niet, zoals verweerder heeft gesteld, moeten meenemen in een procedure over het besluit op 20 maart 2023.
12. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting gesteld dat eiser tegen het verlengingsbesluit had kunnen ageren op het moment van de overdracht, op 10 augustus 2023, of op het moment van bekendmaking van de overdracht. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Niet is gebleken dat het verlengingsbesluit op enig moment voorafgaand aan de overdracht alsnog aan eiser of zijn toenmalige gemachtigde(n) is verstrekt. Dat had verweerder wel moeten doen. In dit verband verwijst de rechtbank naar overwegingen 67 en 68 van het eerder genoemde arrest Jawo. Daaruit blijkt dat eiser een snel en doeltreffend rechtsmiddel moet worden gegeven over de verlenging van de overdrachtstermijn. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt dat eiser voorafgaand aan de overdracht een dergelijk rechtsmiddel is geboden. In dit kader is ook van belang dat eiser op dat moment in bewaring zat. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij in die periode, zelfstandig beroep zou hebben ingesteld tegen zijn uitzetting en, daarmee, de kennelijke verlenging van zijn overdrachtstermijn. Verweerder heeft het tegendeel in ieder geval niet onderbouwd. Op 10 augustus 2023 was bovendien de aanvankelijke termijn van zes maanden met slechts enkele dagen overschreden. Daarom is niet onaannemelijk dat eiser zich er op dat moment niet van bewust was dat hij werd overgedragen na afloop van de zes-maanden-termijn.
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op die omstandigheden, redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim was om tijdig, dat wil zeggen binnen zes weken na 2 mei 2023 dan wel ten tijde van de overdracht op 10 augustus 2023, beroep in te stellen tegen het verlengingsbesluit. Het beroep tegen het verlengingsbesluit is daarom ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt hierna de beroepsgrond van eiser tegen het verlengingsbesluit.
Was het verlengingsbesluit prematuur?
14. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder had moeten wachten met het verlengen van de overdrachtstermijn naar 18 maanden totdat duidelijk was dat eiser niet binnen de zes-maanden-termijn kon worden overgedragen. Eiser heeft namelijk geen juridische onderbouwing kunnen geven voor de stelling dat verweerder pas op een later datum, dichter op het verstrijken van de overdrachtstermijn, het verlengingsbesluit kan nemen. Evenmin is verweerders werkwijze in dit geval naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank is van oordeel dat niet van verweerder kon worden verwacht rekening te houden met de mogelijkheid dat eiser zich in de resterende drie maanden tot het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn zou melden. Met de mogelijkheid tot verlenging van de overdrachtstermijn is verweerder juist meer tijd gegund voor het regelen van een overdracht van een vreemdeling die niet meewerkt en zich aan het toezicht van de autoriteiten heeft onttrokken. Bovendien was eiser op 1 mei 2023 niet voor het eerst MOB: hij was daarvoor al eerder een periode MOB gemeld. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het verlengingsbesluit prematuur is genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep tegen het besluit op de asielaanvraag
15. Eisers heeft gesteld dat het verlengingsbesluit niet in werking is getreden. Dat betekent volgens eiser dat hij nu niet meer kan worden overgedragen aan Zwitserland en Nederland de aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen. Gezien het voorgaande faalt dat standpunt. Het is immers op 2 mei 2023 in werking getreden. Verder volgt uit het voorgaande ook dat het verlengingsbesluit niet prematuur is en dus in stand blijft. Het standpunt dat om die reden Nederland de aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen, faalt dus ook. Het beroep is daarom ongegrond.
16. Het beroep tegen het verlengingsbesluit is ongegrond. Het beroep tegen het besluit op de asielaanvraag is ook ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en hij overgedragen kan worden aan Zwitserland.
17. Omdat op de beroepen is beslist, is het niet meer nodig om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
18. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.