ECLI:NL:RBDHA:2023:20291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/09/646847 / FA RK 23-3121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [naam01], geboren op 23 april 2008. Het verzoek tot beëindiging is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, die heeft gesteld dat [naam01] in haar thuissituatie onveiligheid heeft ervaren en dat er sprake is van verwaarlozing en mishandeling door de moeder en de stiefvader. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam01] sinds juli 2021 in een gezinshuis verblijft en zich daar goed ontwikkelt. De moeder heeft geen contact meer met [naam01] en heeft niet adequaat gereageerd op de geboden hulpverlening. De rechtbank heeft overwogen dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden, omdat zij niet in staat is om de zorg en opvoeding van [naam01] te dragen. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, benoemd tot voogdes over [naam01]. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, zoals vereist door de wet en internationale verdragen.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/646847 / FA RK 23-3121
Datum uitspraak: 8 december 2023

Beschikking van de meervoudige kamer

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij

in de zaak naar aanleiding van het op 25 april 2023 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

over:

[naam01] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [naam01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam02] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.O. Ligeon-Merton, gevestigd te Rotterdam,
de bij de rechtbank bekende gezinshuisouders,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 25 april 2023.
Op 14 november 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam03] namens de Raad;
  • [naam04] namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de moeder.
De moeder en de gezinshuisouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en de gezinshuisouders wel juist zijn opgeroepen.
De rechtbank heeft [naam01] uitgenodigd voor een gesprek. [naam01] heeft haar mening schriftelijk aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

Feiten

  • [naam01] is erkend door [naam05] .
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • [naam01] verblijft feitelijk bij de gezinshuisouders.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 september 2023 de ondertoezichtstelling van [naam01] verlengd van 18 september 2023 tot 18 september 2024 en voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [naam01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [naam01] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [naam01] .
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat [naam01] in de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader onveiligheid heeft ervaren. Zij is getuige geweest van verbale en fysieke ruzies en werd zelf stelselmatig gekleineerd. Er is bij [naam01] sprake van een ambivalente hechting. De Raad meent dat [naam01] ernstig is verwaarloosd en dat sprake is geweest van fysieke en emotionele mishandeling door de moeder en de stiefvader. De moeder en de stiefvader erkennen inmiddels dat de onderlinge ruzies en de manier waarop zij [naam01] straften niet in haar belang waren. Voor het overige wijten de moeder en de stiefvader de problemen in de thuissituatie nog steeds aan het gedrag van [naam01] , aan de vader en aan de jeugdbeschermer. [naam01] woont sinds juli 2021 in het gezinshuis en ontwikkelt zich daar goed. Er zijn op dit moment nauwelijks zorgen over haar. Ook op school gaat het goed. [naam01] kan goed praten over haar emoties. Zij is in maart 2023 gestart met therapie. [naam01] heeft de vader beschuldigd van seksueel misbruik en heeft hem sinds december 2019 niet meer gezien. De moeder heeft zij sinds augustus 2021 niet meer gezien. Er is op dit moment bij [naam01] geen ruimte voor contact met de moeder en de vader. De Raad vindt het toch belangrijk dat [naam01] met de hulpverlening en de gezinshuisouders in gesprek blijft over haar ouders. Mogelijk ontstaat er in de toekomst ruimte om het contact te herstellen. De Raad vindt het zorgelijk dat er geen samenwerking en afstemming is tussen de moeder en de jeugdbeschermer. De moeder laat niks van zich horen en heeft een groot wantrouwen richting de gecertificeerde instelling. De moeder heeft wel aangegeven [naam01] te missen, maar legt daarvoor de schuld bij de jeugdbeschermer. Er zijn tot op heden geen problemen geweest in het regelen van school of hulpverlening voor [naam01] . De moeder heeft gezagsbeslissingen niet tegengewerkt, maar heeft op geen enkele manier invulling gegeven aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid. De moeder is niet bereikbaar en neemt geen enkel initiatief om betrokken te zijn. Gelet op het bovenstaande meent de Raad dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. De wens van [naam01] is om op te groeien in het gezinshuis. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt voor [naam01] . Voortzetting van de plaatsing in vrijwillig kader is niet mogelijk nu de moeder niet achter de plaatsing staat en er geen samenwerkingsrelatie is met de moeder. De Raad verzoekt daarom de voogdij bij de gecertificeerde instelling te beleggen. Het is in het belang van [naam01] dat er een onafhankelijke derde bij haar betrokken blijft die haar kan ondersteunen en begeleiden. De Raad hoopt dat [naam01] door de gezagsbeëindiging meer rust krijgt en kan werken aan haar ontwikkeling, zodat er op den duur bij haar weer ruimte ontstaat om het contact met de moeder te herstellen.

De standpunten

De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. De moeder heeft een groot wantrouwen richting de gecertificeerde instelling. Het lukt de gecertificeerde instelling niet met haar in contact te komen. Mogelijk speelt de stiefvader daarin een rol. De moeder is meermaals hulp aangeboden, maar zij staat daar niet voor open. De gecertificeerde instelling bevestigt dat de moeder heeft gevraagd om een andere jeugdbeschermer. Het is echter niet in het belang van [naam01] om zomaar blootgesteld te worden aan een nieuwe jeugdbeschermer. De gecertificeerde instelling vindt het schrijnend dat er al zo lang geen contact is tussen de moeder en [naam01] . De moeder legt de verantwoordelijkheid voor de problemen bij [naam01] . Volgens de moeder is [naam01] degene die haar excuses moet maken. Het lukt de moeder niet om haar eigen belang ondergeschikt te maken aan het belang van [naam01] . [naam01] zit op haar plek in het gezinshuis. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt voor [naam01] dat ze in het gezinshuis gaat opgroeien. De gecertificeerde instelling staat daarom achter het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag. Het is noodzakelijk dat de voogdij bij de gecertificeerde instelling wordt belegd. De gezinshuisouders willen de voogdij niet op zich nemen, omdat zij zich willen richten op de opvoeding van [naam01] . Daarbij komt dat het gaat om een geheime plaatsing en de gezinshuisouders geen contact hebben met de moeder.
De advocaat van de moeder heeft zich namens de moeder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De advocaat wil wel namens de moeder naar voren brengen dat de moeder zich niet gehoord en begrepen voelt door de gecertificeerde instelling. De moeder heeft meermaals gevraagd om een andere jeugdbeschermer, maar daar is geen gehoor aan gegeven. De moeder staat in principe ook niet achter de gezagsbeëindiging. Dat er geen contact is tussen de moeder en de gecertificeerde instelling maakt namelijk niet dat gezagsbeëindiging noodzakelijk is. De moeder heeft meestal wel toestemming verleend voor gezagsbeslissingen. Indien [naam01] wenst dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, dan zal de moeder daarin berusten. De moeder hoopt vooral dat zij op termijn weer contact met [naam01] zal hebben.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en overweegt daartoe als volgt. [naam01] is in juli 2021 uit huis geplaatst, omdat er ernstige zorgen waren over haar opvoedsituatie. De zorgen waren onder andere gelegen in het feit dat de moeder en de stiefvader [naam01] geen sensitieve opvoeding konden bieden. [naam01] liet signalen zien van ambivalente hechting. Daarnaast vertoonde zij enerzijds overdreven positief en ‘pleasend’ gedrag en anderzijds zeer negatief gedrag en gaf zij zichzelf de schuld van de problemen thuis. Inmiddels woont [naam01] al geruime tijd - sinds juli 2021 - bij de gezinshuisouders. Zij heeft sinds augustus 2021 geen contact meer gehad met de moeder. In het gezinshuis heeft [naam01] haar veilige en stabiele basis, waardoor zij toekomt aan haar eigen ontwikkeling. [naam01] heeft zich gehecht aan de gezinshuisouders en heeft ook zelf aan de rechtbank aangegeven dat zij wil opgroeien in het gezinshuis. Het gaat goed op school en zij krijgt behandeling om de nare gebeurtenissen uit het verleden een plek te geven. Dat neemt niet weg dat er nog altijd zorgen zijn over [naam01] . De rechtbank vindt het - net als de Raad en de gecertificeerde instelling - heel zorgelijk dat [naam01] de schuld krijgt van de problemen in de thuissituatie. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit een grote weerslag heeft op het zelfbeeld en de ontwikkeling van [naam01] . Het is daarom noodzakelijk dat [naam01] de juiste begeleiding en ondersteuning krijgt, zodat zij haar gevoelens en emoties een plek weet te geven.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [naam01] te dragen. De rechtbank leidt uit de stukken en het onderzoek van de Raad af dat het de moeder de afgelopen jaren niet is gelukt om te profiteren van de geboden hulpverlening en een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie voor [naam01] te creëren. De moeder lijkt een groot wantrouwen te hebben richting de gecertificeerde instelling. Dit heeft ervoor gezorgd dat de aangeboden hulpverlening niet van de grond is gekomen. De moeder houdt contact met de gecertificeerde instelling af en heeft inmiddels ook al meer dan twee jaar geen contact met [naam01] . Door de houding van de moeder kon de afgelopen jaren nooit ingezet worden op een thuisplaatsing. Een thuisplaatsing ligt op dit moment niet meer in de rede.
Aangezien het duidelijk is dat het perspectief van [naam01] niet bij de moeder ligt en de moeder ieder contact heeft verbroken, vindt de rechtbank de maatregelen van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer passend voor de huidige situatie. Uit het systeem van de wet volgt immers dat een verlenging van de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet geëigend is als thuisplaatsing niet meer aan de orde is. Dat verhoudt zich namelijk niet tot de tijdelijkheid van de maatregelen, die er in beginsel op zijn gericht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer bij de ouder met gezag te leggen. De rechtbank is er verder niet van overtuigd dat de hulpverlening en het verblijf van [naam01] bij de gezinshuisouders in vrijwillig kader voortgezet kunnen worden. Uit het raadsrapport maakt de rechtbank op dat de moeder zich niet kan verenigen met de plaatsing in het gezinshuis. Daarnaast is het de afgelopen jaren moeizaam gebleken om toestemming van de moeder te krijgen. Weliswaar heeft de moeder gezagsbeslissingen niet tegengehouden, maar zij heeft ook geen enkele betrokkenheid bij- of belangstelling voor het leven van [naam01] getoond. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen. Deze beslissing neemt niet weg dat de moeder altijd de ouder van [naam01] blijft en dat hun ouder-kind band ook in de toekomst behouden moet blijven. Voor de identiteitsontwikkeling van [naam01] is het immers van belang dat zij contact heeft met de moeder. Daarbij moeten het belang en het tempo van [naam01] wel altijd leidend zijn. Op dit moment bestaat er bij [naam01] geen ruimte om het contact met de moeder aan te gaan. De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling wel mee dat er aandacht moet blijven voor een eventueel contactherstel.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam01] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [naam01] te aanvaarden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van [naam01] is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie beslissingen nemen in het belang van [naam01] .

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
-
[naam02], geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
over de minderjarige:
-
[naam01], geboren op 23 april 2008 in Roermond,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, mr. E.E. Schotte en mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.